#0731 Over Gods woning gesproken
Klik hieronder om naar de uitzending te luisteren:
Psalm 132
1 Een pelgrimslied.
HEERE, denk aan David,
aan al zijn lijden,
2 hoe hij de HEERE gezworen heeft,
de Machtige Jakobs deze gelofte deed:
3 Nee, ik ga mijn tent, mijn huis, niet binnen,
ik leg mij op de rustbank, mijn bed, niet neer;
4 ik gun mijn ogen geen slaap,
mijn oogleden geen sluimer,
5 totdat ik voor de HEERE een plaats gevonden heb,
een woning voor de Machtige Jakobs!
6 Zie, wij hebben van de ark gehoord in Efratha,
hem gevonden in de velden van Jaär.
7 Laten wij Zijn woning binnengaan,
ons neerbuigen voor de voetbank van Zijn voeten.
8 Sta op, HEERE, ga naar Uw rustplaats,
U en de ark van Uw macht.
9Laat Uw priesters bekleed worden met gerechtigheid,
laat Uw gunstelingen juichen.
10Wijs het gebed Letterlijk: het gezicht. van Uw gezalfde niet af,
omwille van David, Uw dienaar.
11 De HEERE heeft David in waarheid gezworen,
en Hij zal daar niet van afwijken:
Eén van de vrucht van uw schoot
zal Ik op uw troon zetten.
12 Als uw zonen Mijn verbond in acht zullen nemen
en Mijn getuigenissen, die Ik hun leren zal,
zullen ook hun zonen tot in eeuwigheid
op uw troon zitten.
13 Want de HEERE heeft Sion verkozen,
Hij heeft het begeerd tot Zijn woongebied.
14 Dit is, zei Hij, Mijn rustplaats tot in eeuwigheid,
hier zal Ik wonen, want naar haar heb Ik verlangd.
15 Haar voedsel zal Ik rijk zegenen,
haar armen met brood verzadigen.
16 Haar priesters zal Ik kleden met heil,
haar gunstelingen zullen uitbundig juichen.
17 Daar zal Ik voor David een hoorn doen opkomen
en voor Mijn gezalfde een lamp gereedmaken.
18 Ik zal zijn vijanden met schaamte kleden,
maar op hem zal zijn diadeem schitteren.
#731 Over Gods woning gesproken
We staan met deze Psalm weer opnieuw op de drempel om een volgende Psalm te onderzoeken en te bespreken. In de eerdere Psalmen lazen we bij wijze van spreken het fundament van de gemeenschap met de HEERE. Want daarin spraken we met elkaar over Verzoening.
Deze verzoening is voor het volk van God zichtbaar geworden op de grote Verzoendag zoals we dat ook lazen in de voorgaande Psalmen. En in Psalm 131 lazen we over de gezindheid van David, de man naar Gods hart, en daarmee het volk Israel om tot de HEERE, de Aanwezige te naderen. In verootmoediging, met een nederig hart, alle hooghartigheid afleggend en een wandel in afhankelijkheid van de HEERE.
En dan in Psalm 132 rust David niet voor hij een woonplaats gevonden heeft voor de HEERE een woning voor de Machtige Jakobs!
De volgorde van deze Psalmen is maar niet ‘toevallig’, net zoals de weg die de HEERE God gaat met Zijn volk Israel. Het basisprincipe of het basispatroon daarvan vinden we al in de Thora in Deuteronomium 29:
1 Dit zijn de verordeningen en de bepalingen die u nauwlettend in acht moet nemen, in het land dat de HEERE, de God van uw vaderen, u gegeven heeft om het in bezit te hebben, al de dagen dat u op de aardbodem leeft.
2 U moet al de plaatsen waar de volken van wie u het land in bezit neemt, hun goden gediend hebben, volledig vernielen, op de hoge bergen, op de heuvels en onder elke bladerrijke boom.
3 Hun altaren moet u afbreken, hun gewijde stenen in stukken slaan, hun gewijde palen met vuur verbranden en de beelden van hun goden omhakken; en u moet hun naam uit die plaats doen verdwijnen.
4 U mag tegenover de HEERE, uw God, niet doen zoals zij!
5 Maar naar de plaats die de HEERE, uw God, uit al uw stammen zal uitkiezen om Zijn Naam daar te vestigen, naar Zijn woning moet u vragen en daarheen komen.
In dit gedeelte zien we een basisprincipe of een basispatroon: Wil het volk Israel gemeenschap hebben met de God van Israel, dan zal alles wat vijandig staat ten opzichte van de God van Israel, alle andere goden, zoals Deuteronomium zegt, bij wijze van spreken een kopje kleiner gemaakt moeten worden. Van dat principe lezen we hier in Deuteronomium, maar dat weten we ook van het leven en de geschiedenis van David. David die zijn een groot deel van zijn leven strijd geleverd heeft met de volken om hen heen en pas aan het eind van zijn leven, toen hij alle vijanden verslagen had zodat er ‘ruimte’ ontstond om voor de HEERE een huis en plaats te bouwen.
Maar tegelijkertijd zien we het nu in de tijd waarin wij leven en in de nabije toekomst. Wat dat betreft kunnen we Deuteronomium 29 ook profetisch lezen. Zullen we met die gedachte Deuteronomium 29 nog eens lezen?
1 Dit zijn de verordeningen en de bepalingen die u nauwlettend in acht moet nemen, in het land dat de HEERE, de God van uw vaderen, u gegeven heeft om het in bezit te hebben, al de dagen dat u op de aardbodem leeft.
2 U moet al de plaatsen waar de volken van wie u het land in bezit neemt, hun goden gediend hebben, volledig vernielen, op de hoge bergen, op de heuvels en onder elke bladerrijke boom.
3 Hun altaren moet u afbreken, hun gewijde stenen in stukken slaan, hun gewijde palen met vuur verbranden en de beelden van hun goden omhakken; en u moet hun naam uit die plaats doen verdwijnen.
4 U mag tegenover de HEERE, uw God, niet doen zoals zij!
5 Maar naar de plaats die de HEERE, uw God, uit al uw stammen zal uitkiezen om Zijn Naam daar te vestigen, naar Zijn woning moet u vragen en daarheen komen.
Hoe dat allemaal zal gaan hoeft geen vraag voor ons te zijn, maar daarvan vinden we uitwerkingen in het leven van David, maar eveneens vinden we dit patroon verder uitgewerkt in het boek Openbaringen. Het boek openbaringen van Jezus Christus, Daar vinden we de strijd die de meerdere David, de Geliefde zoals zijn naam betekend, met alle andere goden en de uiteindelijke overwinning en zal Hij Zijn Naam daar vestigen, Zijn woning en zullen alle stammen daarheen komen zoals Deuteronomium al voorzegt.
Zo zien we in Palm 132 een historisch en profetisch perspectief, een historisch en een profetisch patroon zich ontvouwen.
Maar een andere laag in deze psalm is eveneens aanwezig. Want wil God in ons wonen, Zij n intrek in ons lichaam als Zijn Tempel als woning willen betrekken, dan zullen alle andere afgoden er uit moeten. En zal er verzoening moeten plaatsvinden zoals we lazen in de voorgaande psalmen. Alle trots en hooghartigheid zal afgelegd moeten worden. Zullen we psalm 131 nog eens met die ogen lezen?
1 HEERE, mijn hart is niet hoogmoedig,
mijn ogen zijn niet trots,
ook wandel ik niet in dingen
die te groot en te wonderlijk voor mij zijn.
2 Voorwaar, ik heb mijn ziel tot rust
en tot stilte gebracht,
als een kind dat de borst ontwend is, bij zijn moeder,
mijn ziel is in mij als een kind dat de borst ontwend is.
3 Israël, hoop op de HEERE,
van nu aan tot in eeuwigheid.
Weet u, buiten de periode van Salomo is het Israel nog overkomen dat zij in vrede met haar vijanden om hen heen te leven. Zijn rijk was dan ook een beeld van het vrederijk dat binnenkort zal aanbreken met de meerdere Koning Salomo.
En ook in de tijd waarin wij leven zal het Israel in eigen kracht niet lukken om vrede met de andere omringende koningen of met andere woorden goden te sluiten. Ook een twee staten oplossing waar al decennialang wordt gesproken zal niet gelukken omdat zoals de HEERE dat al zo duidelijk voorzegt in Deuternomium 29 en we lezen het opnieuw:
1 Dit zijn de verordeningen en de bepalingen die u nauwlettend in acht moet nemen, in het land dat de HEERE, de God van uw vaderen, u gegeven heeft om het in bezit te hebben, al de dagen dat u op de aardbodem leeft.
2 U moet al de plaatsen waar de volken van wie u het land in bezit neemt, hun goden gediend hebben, volledig vernielen, op de hoge bergen, op de heuvels en onder elke bladerrijke boom.
3 Hun altaren moet u afbreken, hun gewijde stenen in stukken slaan, hun gewijde palen met vuur verbranden en de beelden van hun goden omhakken; en u moet hun naam uit die plaats doen verdwijnen.
4 U mag tegenover de HEERE, uw God, niet doen zoals zij!
5 Maar naar de plaats die de HEERE, uw God, uit al uw stammen zal uitkiezen om Zijn Naam daar te vestigen, naar Zijn woning moet u vragen en daarheen komen.
Echt, alles wat niet Israel is zal uit het land moeten, want Hij heeft het de vaderen gegeven om het in bezit te nemen. En wanneer dat plaatsvindt, zal Hij Zijn woning daar vestigen.
En zo is het ook in uw en mijn leven. Alles wat niet van de HEERE God is in uw en mijn leven, al die andere goden en godjes zullen er uit moeten, al die trots en al die hooghartigheid ons hele leven, onze hele wandel zoals psalm 131 spreekt zal in overeenstemming met Zij leven moeten zijn. Pas dan kan er ook een vreedzame relatie zijn tussen God en u en mij. Ook in ons hart en in uw leven is het onmogelijk een soort tweestaten oplossing na te streven. De Schrift zegt: U kunt niet God en de Mammon kiezen. Kies dan heden wie je dienen wil.
Weet u, en wat wij maar, met alle macht ons hele leven willen proberen is om die twee staten oplossing na te streven. God een beetje en de wereld een beetje. Maar ik kan u verzekeren: Het gaat ons, u en mij niet lukken om dat te realiseren. Om werkelijke vrede op die manier in ons leven te vestigen. Het is een pure onmogelijkheid. Weet u, zoals Israel in Deuteronomium en David gedurende Zijn leven en Israel nu en in de nabije toekomst nodig had en heeft is Salomo. De Vredevorst. Toen nu en in de toekomst. Maar ook in ons persoonlijk leven. Wij krijgen al die afgoden niet uit ons leven. Maar daar is Hij voor aan het kruis gegaan. Wij kunnen proberen en proberen en ons levenlang proberen om die afgoden uit ons leven te bannen, maar het zal bij proberen blijven. Maar het hoeft ook niet, want wanneer wij tot het geloof gekomen zijn, heeft Hij al die afgoden voor u en mij verslagen en werkelijke Vrede in ons aangebracht. Er zou nog heel veel over te zeggen zijn, maar de tijd ontbreekt.
Waarlijk, Hij heeft onze krankheden op Zich genomen, en onze smarten heeft Hij gedragen; doch wij achtten Hem, dat Hij geplaagd, van God geslagen en verdrukt was.
5 Maar Hij is om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden is Hij verbrijzeld; de straf, die ons den vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijn striemen is ons genezing geworden.
6 Wij dwaalden allen als schapen, wij keerden ons een iegelijk naar zijn weg; doch de HEERE heeft onzer aller ongerechtigheid op Hem doen aanlopen.
7 Als dezelve geëist werd, toen werd Hij verdrukt; doch Hij deed Zijn mond niet open; als een lam werd Hij ter slachting geleid, en als een schaap, dat stom is voor het aangezicht zijner scheerders, alzo deed Hij Zijn mond niet open.
8 Hij is uit den angst en uit het gericht weggenomen; en wie zal Zijn leeftijd uitspreken? Want Hij is afgesneden uit het land der levenden; om de overtreding Mijns volks is de plage op Hem geweest.
9 En men heeft Zijn graf bij de goddelozen gesteld, en Hij is bij den rijke in Zijn dood geweest, omdat Hij geen onrecht gedaan heeft, noch bedrog in Zijn mond geweest is.
10 Doch het behaagde den HEERE Hem te verbrijzelen; Hij heeft Hem krank gemaakt; als Zijn ziel Zich tot een schuldoffer gesteld zal hebben, zo zal Hij zaad zien, Hij zal de dagen verlengen; en het welbehagen des HEEREN zal door Zijn hand gelukkiglijk voortgaan.
11 Om den arbeid Zijner ziel zal Hij het zien, en verzadigd worden; door Zijn kennis zal Mijn Knecht, de Rechtvaardige, velen rechtvaardig maken, want Hij zal hun ongerechtigheden dragen.
12 Daarom zal Ik Hem een deel geven van velen, en Hij zal de machtigen als een roof delen, omdat Hij Zijn ziel uitgestort heeft in den dood, en met de overtreders is geteld geweest, en Hij veler zonden gedragen heeft, en voor de overtreders gebeden heeft.
Als dat geen zegen is.
DELEN
[Sassy_Social_Share]