Psalm 23 -3-: Over de Herder en de kudde gesproken (3)
De HEERE is mijn Herder,
mij ontbreekt niets.
Hij doet mij neerliggen in grazige weiden,
Hij leidt mij zachtjes naar stille wateren.
Hij verkwikt mijn ziel,
Hij leidt mij in het spoor van de gerechtigheid,
omwille van Zijn Naam.
Al ging ik ook door een dal vol schaduw van de dood,
ik zou geen kwaad vrezen, want U bent met mij;
Uw stok en Uw staf,
die vertroosten mij.
U maakt voor mij de tafel gereed
voor de ogen van mijn tegenstanders;
U zalft mijn hoofd met olie,
mijn beker vloeit over.
Ja, goedheid en goedertierenheid zullen mij volgen
al de dagen van mijn leven.
Ik zal in het huis van de HEERE blijven
tot in lengte van dagen.
Psalm 23 -3-
Over de Herder en Zijn kudde gesproken -3-
We denken vandaag weer verder na over de Herder met een hoofdletter. David schrijft de woorden natuurlijk vanuit zijn eigen ervaringen die hij opgedaan heeft tijdens zijn werk. Hij werd uiteindelijk van tussen de kudde uit geroepen, vanuit het herder schap en gebracht tot het koningschap.
Maar Hij was het ook die zelf er van getuigde Wie de Heere G’d, wie de Aanwezige was in zijn leven. Maar bij het lezen van de Psalm denken we ook aan de Zoon van David met een hoofdletter, de Heere Jezus. Aan de periode dat Hij hier als Yehoshua op aarde rondwandelde, vaak met de hele kudde om Zich heen. Maar tegelijkertijd kunnen we de Psalm lezen als een profetie voor de toekomende tijd waarin Hij Zijn volk Zelf zal weiden. En wanneer Hij in Zijn huis zal blijven tot in lengte van dagen. Tenslotte horen we in de woorden: De HEERE, de Aanwezige in mijn herder’ de woorden klinken uit het gelovig Israel.
In het Eerste- en Tweede Testament lezen we in de Bijbel ten aanzien van Zijn Volk, Israel, over ‘Mijn schapen’. Dat stopt bij het Eerste Testament niet, als zou Zijn volk afgedaan hebben.
Mattheus 9 vers 35 en 36:
En Jezus trok rond in al de steden en dorpen en gaf onderwijs in hun synagogen, en Hij predikte het Evangelie van het Koninkrijk en genas iedere ziekte en elke kwaal onder het volk. Toen Hij de menigte zag, was Hij innerlijk met ontferming bewogen over hen, omdat zij vermoeid en verstrooid waren, zoals schapen die geen herder hebben.
Mattheus 10 vers 5 en 6
Deze twaalf zond Jezus uit en Hij gebood hun: U zult u niet op weg begeven naar de heidenen en u zult geen enkele stad van de Samaritanen binnengaan, maar ga liever naar de verloren schapen van het huis van Israël.
Markus 14 vers 37
En Jezus zei tegen hen: U zult in deze nacht allen aanstoot aan Mij nemen, want er is geschreven: Ik zal de Herder slaan en de schapen zullen uiteengedreven worden.
Hoe verschrikkelijk bewaarheid zijn deze woorden niet in de geschiedenis van Israel waarin het volk naar alle windstreken verstrooid geworden zijn. Maar daar blijft het niet bij want in Johannes 10 lezen we:
Ik ben de goede Herder; de goede herder geeft zijn leven voor de schapen.
En weet je, Deze Herder is in de tijd waarin wij nu leven zijn schapen vanuit alle windstreken aan het bijeen vergaderen. Duizenden en nog eens duizenden Joden maken in de dagen waarin wij leven Alijah, zij gaan op naar huis, naar de schaapskooi.
Er zal niet een schaap achterblijven, want, en let er daar bij op dat Hij deze woorden sprak tot Zijn te midden van Zijn volk, de Joden:
Wat denkt u: als iemand honderd schapen heeft, en een daarvan afgedwaald is, zal hij niet de negenennegentig andere achterlaten en in de bergen het afgedwaalde gaan zoeken?
Of zoveel plaatsen spreekt G’d dat het volk Israel Zijn schapen zijn, Zijn kudde. En dan moet het eigenlijk duidelijk zijn dat et aan duidelijkheid niets te wensen overlaat wie hier bedoeld worden? Zestien van de zeventien keer dat deze uitdrukking voorkomt, is het de Aanwezige Die Zijn kudde zo noemt. In Ezechiel 34 spreekt de Aanwezige, de HEERE, steeds over ‘Mijn schapen’ en de woorden ‘Ik zal’. We gaan het lezen:
Ze zijn overal verspreid, zonder herder, en ze zijn alle dieren van het veld tot voedsel geworden: ze zijn verspreid.
Mijn schapen dwalen rond op alle bergen en op elke hoge heuvel. Over heel het aardoppervlak zijn Mijn schapen verspreid. Er is niemand die naar ze vraagt, en niemand die ze zoekt.
Daarom, herders, hoor het woord van de Aanwezige!
Zo waar Ik leef, spreekt de Heere. De Aanwezige, voorwaar, omdat Mijn schapen tot een prooi geworden zijn en Mijn schapen voor alle dieren van het veld tot voedsel geworden zijn, omdat er geen herder is, en Mijn herders niet naar Mijn schapen gevraagd hebben, maar de herders zichzelf geweid hebben, en Mijn schapen niet geweid hebben:
Daarom, herders, hoor het woord van de Aanwezige!
Zo zegt de Heere de Aanwezige: Zie, Ik zál die herders! Ik eis Mijn schapen op uit hun hand, en doe hen ophouden met het weiden van de schapen. Die herders zullen zichzelf niet meer weiden en Ik zal Mijn schapen uit hun mond redden, zodat ze hun niet meer tot voedsel zijn.
Want zo zegt de Heere de Aanwezige: Zie, Ik zal Zelf naar Mijn schapen vragen en naar ze op zoek gaan.
Zoals een herder op zoek gaat naar zijn kudde op de dag dat hij te midden van zijn verspreide schapen is, zo zal Ik op zoek gaan naar Mijn schapen. Ik zal ze redden uit alle plaatsen waarheen ze verspreid zijn op de dag van wolken en donkerheid.
Ik zal ze uitleiden uit de volken, ze bijeenbrengen uit de landen en ze brengen naar hun land. Ik zal ze weiden op de bergen van Israël, bij de waterstromen en in alle bewoonbare plaatsen van het land.
In goede weide zal Ik ze weiden en op de hoge bergen van Israël zal hun weideplaats zijn. Ze zullen daar neerliggen in een goede weideplaats en ze zullen grazen in de voortreffelijkste weide op de bergen van Israël.
Ik zal Zelf Mijn schapen weiden en Ik zal ze Zelf doen neerliggen, spreekt de Heere de Aanwezige.
Het verlorene zal Ik zoeken, het afgedwaalde zal Ik terugbrengen, het gebrokene zal Ik verbinden, en het zieke zal Ik versterken, maar het welgedane en het sterke zal Ik wegvagen. Ik zal ze weiden zoals het hoort. Letterlijk: met recht.
En u, Mijn schapen, zo zegt de Heere de Aanwezige: Zie, Ik ga oordelen tussen schaap en schaap, tussen de rammen en de bokken.
Is het te weinig voor u dat u de beste weide afgraast? Moet u het overige van uw weide dan met uw voeten vertrappen? En moet u het heldere water drinken en wat overblijft, met uw voeten troebel maken?
Moeten Mijn schapen dan afgrazen wat uw voeten vertrapt hebben, en drinken wat uw voeten troebel gemaakt hebben?
Daarom, zo zegt de Heere, de Aanwezige tegen hen: Zie, Ik zal Zelf oordelen tussen het vette schaap en het magere schaap,
omdat u al het zwakke met flank en schouder wegduwt en met uw hoorns stoot, totdat u ze naar buiten toe verspreid hebt.
Ik zal Mijn schapen verlossen, zodat ze niet meer tot een prooi zullen zijn. Ik zal oordelen tussen schaap en schaap.
Ik zal over hen één Herder doen opstaan en Die zal ze weiden: Mijn Knecht David. Híj zal ze weiden en Híj zal een Herder voor ze zijn.
En Ik, de Aanwezige, zal een God voor ze zijn, en Mijn Knecht David zal Vorst zijn in hun midden. Ík, de HEERE, heb gesproken.
Ik zal een verbond van vrede met ze sluiten en de wilde dieren uit het land wegdoen. Ze zullen onbezorgd wonen in de woestijn en slapen in de wouden.
Ik zal hun en het gebied rond Mijn heuvel een zegen geven, en Ik zal de regen op zijn tijd doen neerdalen. Regens van zegen zullen er zijn.
De bomen op het veld zullen hun vrucht geven, het land zal zijn opbrengst geven, en ze zullen onbezorgd in hun land wonen. Dan zullen ze weten dat Ik de Aanwezige ben, wanneer Ik de stangen van hun juk breek en ze red uit de hand van hen die zich door hen lieten dienen.
Ze zullen niet meer tot een prooi zijn voor de heidenvolken, en de wilde dieren van de aarde zullen ze niet meer verslinden, maar ze zullen onbezorgd wonen en niemand zal ze schrik aanjagen.
Ik zal een Plant van naam voor ze doen opkomen. Dan zullen ze niet langer weggenomen worden door honger in het land, en de smaad van de heidenvolken zullen ze niet langer dragen.
Dan zullen ze weten dat Ik, de Aanwezige, hun God, met ze ben, en dat ze Mijn volk zijn, het huis van Israël, spreekt de Heere de Aanwezige.
En u, Mijn schapen, schapen van Mijn weide, u bent mens, maar Ik ben uw God, spreekt de Heere de Aanwezige.
De woorden zijn overduidelijk. Er is geen enkele twijfel meer over mogelijk. Zijn volk Israel is Zijn Kudde, zij zijn de schapen van Zijn weide. Wat een onvoorstelbare beloften liggen er nog voor dit door de eeuwen heen vertreapte en verstrooide volk. Maar let op, de Aanwezige zegt: Ik zal. Het morgenlicht gloort reeds. Hij is in onze dagen volop Zijn Woord aan het waarmaken.
Als dat geen zegen is.
KLIK HIERONDER OM TE LUISTEREN