Al in de Middeleeuwen moesten Joden in de Nederlanden een geel lapje dragen. Terwijl wereldwijd en ook in ons land het antisemitisme toeneemt, waar we krachtig stelling tegen nemen, schokte het mij toen ik ontdekte hoeveel Jodenhaat en ookJodenmoord er in de Middeleeuwen al was in ons land.

Werkelijk, ik buig beschaamd mijn hoofd, voor Israel, het Joodse volk, maar ook voor de Heere. En jazeker, het is al eeuwen geleden, en wij waren er toen nog lang niet, maar er ligt een grote schuld op ons land, ja bloedschuld. Zo voel ik dat in ieder geval. Het is wel hier gebeurd. In de Middeleeuwen werden de Joden in ons land al verplicht gele lapjes te dragen, om hen te onderscheiden vande rest van de mensheid. Dat gebeurde niet pas voor het eerst door nazi-Duitsland.

Het is iets wat je heel de geschiedenis door ziet, sinds het Joodse volk bestaat. De wereld voelt kennelijk aan dat het een bijzonder volk is, het volk waarvan God zegt dat het Zijn volk is. Altijd, wat er ook gebeurt, is dit volk de zondebok.

Tegen het einde van de tiende eeuw trokken Joden het Rijnland binnen. Ook naar wat nu België en Nederland is. Aanvankelijk werden ze getolereerd. Maar dat veranderde al spoedig. Tijdens de kruistochten in de elfde en twaalfde eeuw werden onderweg naar het Midden-Oosten, Joden die de troepen tegenkwamen massaal gedood, verjaagd en gedwongen zich te bekeren. Joden kregen de schuld van rampen als pestepidemieën. In 1349 werden 900 Joden in Straatsburg levend verbrand.

Door de Jodenhaat in Duitsland, al in de vijftiende eeuw, kwamen veel Joden naar de Nederlanden, onder meer naar Nijmegen. In 1414 moesten alle Joden Trier verlaten en in 1428 Keulen. In de vijftiende eeuw werd in Culemborg een Jood verbrand omdat hij een verhouding had met een dochter van een Culemborgse edelman. Ook zij werd verbrand.

Uit onderzoek van de Utrechtse theoloog Ben Ipenburg blijkt dat de oorsprong van deze haat en dit geweld afkomstig was van Middeleeuwse teksten van pausen, theologen, predikers en vorsten. Daardoor ontstond religieuze, politieke en economische haat tegen Joden.

Ipenburg heeft veel teksten ‘onder het stof vandaan gehaald’, die eerder nog niet in het Nederlands waren verschenen. Fragmenten uit literaire en andersoortige teksten, zoals preken en vrome overdenkingen, getuigen van de zowel intellectuele als ongenuanceerdwoedende ‘onderbuikhaat’ tegen Joden.

‘Christelijke theologen ontdekten dat de Joodse godsdienst was veranderd,’ geeft Ipenburg aan. ‘Er was geen tempeldienst meer, er waren geen dieroffers meer, en daarmee was volgens hen de band met het Oude Testament doorgesneden. Het jodendom was de cultus van de duivel, vond men. Daarbij kwam de aloude beschuldiging dat de Joden Christus vermoord hadden.’

Hij citeert Thomas a Kempis, bekend van het boek ‘De navolging van Christus’, die ook antiJoodse teksten schreef: ‘O, jullie goddeloze Joden (…), jullie zijn in elk opzicht de schuldigen, jullie zijn de eigenlijke, de werkelijke moordenaars van de Zoon van God.’ Ipenburg gaat in zijn boek ‘Jodenhaat en Jodenmoord’ uitgebreid in op het leven en lot van Joden in meer dan vijftig plaatsen in de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden. Eén van deze steden is Arnhem. Rond 1235 was er, zover is na te gaan, voor het eerst sprake van een Jood in die stad. Beslissend voor de Joden was de komst van de pauselijke legaat van kardinaal

Nicolaas van Cusa in 1451. Er konden aflaten verkregen worden als het stadsbestuur maatregelen tegen de Joden zou nemen en dat gebeurde. Een zo’n maatregel was dat de Joden een kenteken moesten accepteren van hun Jood-zijn, dat ze op hun bovenkleren moesten dragen, zodat men een Jood van een christen kon onderscheiden, vermoedelijk een gele lap. Vlees van Joden moest op de markt voorzien zijn van een geel vlaggetje. Het is niet vreemd dat er vanaf 1468 geen Joden meer in Arnhem woonden.

In 1456 bepaalde Venlo dat Joden een lap moesten dragen. Dat gold ook voor Tiel drie jaar later. Waarschijnlijk werd deze maatregel ook in Nijmegen uitgevaardigd. Al deze maatregelen leidden ertoe dat Joden de Nederlanden de rug toekeerden. In 1461 woonde er nog één Jood in Nijmegen. In Roermond dateert de laatste vermelding van Joden uit 1443, in Venlo 1455 en in Arnhem 1468.

De eerste verplichting voor Joden om een merkteken te dragen, dateert uit 1215. Het vierde Concilie van de Lateranen besloot daartoe, ertoe aangespoord door paus Innocentius III. Deze paus had gemerkt – hoe had hij dat gemerkt, vraag je je af – dat christenen vaak seksuele gemeenschap hadden met Joodse mannen en vrouwen, omdat deze hun Jood-zijn verborgen.

Daarom moesten ze te herkennen zijn aan een merkteken. In Frankrijk was dat merkteken al snel een gele lap. Geel werd in de Middeleeuwen geassocieerd met onrein. Aan het einde van de vijftiende eeuw waren er nog maar weinig Joden over in de Nederlanden. Pas vanaf 1600 vestigden zich weer grotere groepen Joden in de Republiek, voor een belangrijk deel in Amsterdam, waar ze redelijk veilig waren tot de Tweede Wereldoorlog.

Een deel van deze Joden was afkomstig uit Zuid-Europa, met name Spanje en Portugal, een ander deel uit Oost-Europa. Het is nu een jaar geleden dat ik in een commentaar schreef over schuld belijden aan God en aan het Joodse volk vanwege de ruim 100.000 Joodse medemensen die in de Tweede Wereldoorlog uit ons land zijn weggevoerd naar de vernietigingskampen, met de vraag eraan gekoppeld of we wel alles hadden gedaan om dat te voorkomen.

En zeker, velen hebben zich in de Tweede Wereldoorlog ingezet voor Joodse medeburgers, vaak met gevaar voor eigen leven. Velen hadden liefde in hun hart voor het Joodse volk, omdat het Gods volk is, waar de Heere zulke rijke beloften aan heeft gegeven.

En er zullen ook in de Middeleeuwen christenen zijn geweest die zich verbonden voelden met Joodse mensen, hoewel het toen moeilijker was dan voor ons, omdat de Joden geen thuisland hadden.

Ik voel me gedrongen ook de zonden die wij eeuwen geleden het Joodse volk hebben aangedaan te belijden, om weer rein voor de Heere en tegenover het Joodse volk te kunnen staan. Is dat dan nog niet voldoende gebeurt, reageert u misschien. Misschien, maar misschien ook niet.

‘Heere, we belijden wat we in de afgelopen honderden jaren Uw volk hebben gedaan. Altijd gaven we hun de schuld, van alle rampen, alle ellende. Vergeef het ons, wees ons genadig.’ Stort Heere, de Geest van de genade en de gebeden over ons uit.

Zo’n verootmoediging kunnen we zelf niet organiseren, maar werkt U het in onze harten.’ Het is tijd! Nederland. Met Handelingen 3:19 roep ik het uit: ‘Kom tot inkeer en bekeer u, opdat uw zonden uitgewist worden en er tijden van verkwikking zullen komen van het aangezicht van de Heere.’

Deze woorden sprak Petrus tot Israel. Deze woorden spreekt de Heere tot ons. Is er toekomst voor Nederland? Jazeker, als we tot inkeer komen, onze schuld belijden en ons bekeren. Laten we breken met onze zonden en ze aan de Heere belijden… Er hoeft vandaag geen bloed meer te vloeien om verzoening tot stand te brengen. De Heere Jezus heeft Zijn leven gegeven, Zijn kostbare bloed gestort, voor onze zonden, aan het kruis van Golgotha. Hij heeft het oordeel, de vloek die voor ons bestemd was, op Zich genomen. En verzoening, verlossing, gerechtigheid tot stand gebracht.

U zegt misschien nog wel een keer: ‘Wat heb ik ermee te maken? Het is al zolang geleden.’ Het is ook niet zo dat er hierdoor een schuld op u persoonlijk rust, dat lees ik nergens in de Bijbel. Maar ik ben er wel van overtuigd dat God erop let hoe de volken Zijn volk, het Joodse volk, Zijn oogappel, behandelen (Zacharia 2:8, Joël 3).

Ik zie soortgelijke ontwikkelingen elders, onder meer over hoe wij vroeger onze slaven hebben uitgebuit, mishandeld, misbruikt, behandeld als minder dan onze dieren.

Onze dochter Lieke was in Brazilië op outreach met een groep studenten van een Discipelschaps Trainingsschool, om in een gebied het Evangelie te brengen. Elke nacht kreeg vrijwel de hele groep nachtmerries. Ze ervaarden een heftige geestelijke strijd. Ze zijn in gebed gegaan, en door gesprekken met de plaatselijke bevolking en als antwoord op de gebeden werd het hun duidelijk dat de oorzaak lag in wat er eeuwen geleden in dat gebied was gebeurd. Slaven waren er mishandeld, misbruikt, gedood. Ze zijn op de knieën gegaan, letterlijk, hebben daar schuld voor beleden en om vergeving gesmeekt. Vanaf dat moment gaf de Heere rust en vrede, had niemand meer nachtmerries en gaf de Heere Zijn zegen op het doorgeven van het Evangelie en het helpen van de mensen.

Ik ervaar dat de Heere mij oproept tot verootmoediging voor Hem. Misschien ervaart u dat ook wel. Om schuld te belijden… Mij te bekeren… Dan zal de Heere onze zonden uitwissen… En wil Hij nog tijden van verkwikking geven… Zijn zegen…

‘Heere, vergeef ons het vergieten van onschuldig bloed… We belijden onze schuld. Schaamte staat op ons gezicht. Heere, herstel ons land, vernieuw ons… Doe Uw aangezicht weer over ons lichten.Heere, schenk een herleving, kom in ons midden. Heere, vergeef, was ons schoon met Uw reinigend bloed…’ Onze hoop is gevestigd op U alleen.’

Dirk van Genderen

(Bronnen o.a.: RD, Stadswandelkantoor Amsterdam, Jehoeda)


Overgenomen uit de nieuwsbrief van Stichting Blaas de Bazuin is een initiatief om de christengelovigen van Nederland (enEuropa) op te roepen zich te verootmoedigen voor de zonden van de vaderen, in het bijzondervoor de zonden tegen het Joodse volk door de eeuwen heen – wier bloed roept van de aarde –en die hebben uitgemond in de Shoah, de moord op meer dan zes miljoen Joden in de TweedeWereldoorlog.

EN / NL/ עב