Psalm 68 -3-: Over een overwinningslied gesproken -3-
Overwinningslied
Een psalm, een lied van David, voor de koorleider.
God staat op, Zijn vijanden worden overal verspreid;
wie Hem haten, vluchten voor Zijn aangezicht.
3U verdrijft hen, zoals rook verdreven wordt;
zoals was smelt voor vuur
komen de goddelozen om voor Gods aangezicht.
4Maar de rechtvaardigen verblijden zich,
zij springen op van vreugde voor Gods aangezicht
en zijn van blijdschap vrolijk.
5 Zing voor God, zing psalmen voor Zijn Naam;
baan de wegen voor Hem Die door de vlakten rijdt,
want HEERE is Zijn Naam;
spring op van vreugde voor Zijn aangezicht.
6 Vader van de wezen en Rechter van de weduwen:
dát is God in Zijn heilige woning;
7 een God Die eenzamen in een huisgezin plaatst,
Die gevangenen uitleidt in voorspoed;
maar de opstandigen wonen in een dor land.
8 O God, toen U voor Uw volk uittrok,
toen U voortschreed door de wildernis, Sela
9 beefde de aarde,
ook droop de hemel voor Gods aangezicht;
zelfs deze Sinaï beefde,
voor het aangezicht van God, de God van Israël.
10 U hebt zeer milde regen doen druipen, o God;
Ú hebt Uw eigendom versterkt,
toen het uitgeput raakte.
11 Uw kudde woonde daar;
U maakte Uw eigendom door Uw goedheid gereed
voor de ellendige, o God.
12 De Heere gaf stof tot spreken;
de boodschapsters van goede tijding vormden een groot leger.
13 De koningen van de legermachten vluchtten weg, zij vluchtten weg;
maar zij die thuis bleef, deelde de buit uit.
14 Al lag u tussen twee rijen ovenstenen,
toch zult u schitteren als vleugels van een duif, overtrokken met zilver
en zijn veren met bewerkt groenglanzend goud.
15 Toen de Almachtige de koningen in het land overal verspreidde,
sneeuwde het op de berg Zalmon.
16 De berg Basan is een machtige berg,68:16 machtige berg – Letterlijk: berg van God.
de berg Basan is een berg met vele toppen.
17 Waarom, gebergte met al uw toppen, kijkt u met afgunst
naar deze berg, die God als Zijn woning heeft begeerd?
Ja, de HEERE zal er voor altijd wonen.
18 De strijdwagens van God zijn tweemaal tienduizend, ontelbare duizenden.
De Heere is bij hen, een Sinaï in heiligheid.
19 U bent opgevaren naar omhoog, U hebt gevangenen weggevoerd,68:19 gevangenen weggevoerd – Letterlijk: gevangenen als gevangenen weggevoerd.
U hebt gaven genomen om uit te delen onder de mensen,
ja, ook aan opstandigen: om bij U te wonen, HEERE God!
20 Geloofd zij de Heere;
dag aan dag overlaadt Hij ons.
Die God is onze zaligheid. Sela
21 Die God is ons een God van volkomen zaligheid;
bij de HEERE, de Heere, zijn uitkomsten tegen de dood.
22 Ja, God zal de kop van Zijn vijanden verpletteren,
de harige schedel van wie met zijn schuldige wandel doorgaat.68:22 wie … doorgaat – Letterlijk: wie in zijn schulden wandelt.
23 De Heere heeft gezegd: Ik breng u terug uit Basan;
Ik breng u terug uit de diepten van de zee,
24 opdat u uw voet kunt baden in bloed,
en de tong van uw honden zijn deel krijgt van de vijanden.
25 O God, zij hebben Uw intocht gezien,
de intocht van mijn God, mijn Koning, in het heiligdom.
26 De zangers gingen voorop, de snarenspelers daarachter,
in het midden de trommelende meisjes.
27 Loof God in de samenkomsten,
loof de Heere, u die voortkomt uit de bron van Israël.
28 Daar is Benjamin, de kleine, die over hen heerste,
daar zijn de vorsten van Juda, hun gezelschap,
de vorsten van Zebulon, de vorsten van Naftali.
29 Uw God heeft uw kracht aan u geboden;
versterk, o God, wat U aan ons gedaan hebt!
30 Omwille van Uw tempel in Jeruzalem
zullen koningen U geschenken brengen.
31 Bestraf de wilde dieren in het riet,
de horde stieren onder de kalveren van de volken,
hem die zich onderwerpt met stukken zilver.
Hij heeft de volken uitgestrooid die vreugde vinden in oorlog.
32 Vorstelijke gezanten zullen uit Egypte komen,
Cusj zal zich haasten zijn handen naar God uit te strekken.
33 Koninkrijken van de aarde, zing voor God;
zing psalmen voor de Heere, Sela
34 Die rijdt door de aloude hemel der hemelen;
zie, Hij laat Zijn stem klinken, een stem met macht.
35 Geef macht aan God;
Zijn majesteit is over Israël
en Zijn macht tot in de wolken.
36 O God, U bent ontzagwekkend vanuit Uw heiligdommen;
de God van Israël, Hij geeft het volk kracht en sterkte.
Geloofd zij God!
Psalm 68 -3-
Over een overwinningslied gesproken -2-
Vandaag wil ik met u voor de laatste keer nadenken over deze Psalm in algemene zin, daarna is het de bedoeling om wat meer in te zoomen op de teksten van de psalm.
In de Psalm wordt gesproken over de veeltoppige grootse bergen van Basan. Die bergen in Basan, de tegenwoordige Golan-hoogte in het noorden van Israel zijn het beeld van de machtige, opstandige heidenvolken. Het was ook het gebied waar de Heere Jezus vaak verbleef om Zijn Evangelie van het Koninkrijk te vertellen en er talloze wonderen gedaan heeft.
Maar God wil wonen op de Sion. Hij verkiest Israël! Daar in het heiligdom, op de Sion eindigt de tocht van de ark (beeld van Gods aanwezigheid), die bij de Sinaï begon.
Koning David had vaak oorlog te voeren. Heidense volken bedreigden voortdurend het volk van God. Maar God gaf telkens de overwinning. Hij ging als het ware voorop. Tegen Hem kon geen leger standhouden. Daarom wordt de HEERE/JHWH dan geprezen om zijn hulp In de verzen 25 tot en met 28 lezen we over de de feeststoet ter ere van het feit dat de ark Sion wordt opgedragen. Ik zal de verzen lezen en let er daarbij op dat de ark hier een synoniem is voor de HEERE God Zelf. De ark is beeld van Gods tegenwoordigheid Zelf!
O God, zij hebben Uw intocht gezien,
de intocht van mijn God, mijn Koning, in het heiligdom.
De zangers gingen voorop, de snarenspelers daarachter,
in het midden de trommelende meisjes.
Loof God in de samenkomsten,
loof de Heere, u die voortkomt uit de bron van Israël.
Daar is Benjamin, de kleine, die over hen heerste,
daar zijn de vorsten van Juda, hun gezelschap,
de vorsten van Zebulon, de vorsten van Naftali.
Psalm 68 is waarschijnlijk gedicht naar aanleiding van wat wordt verteld in 2 Samuel 6, waar we lezen dat David de ark naar Jeruzalem brengt:
Daarna verzamelde David opnieuw de beste van alle mannen in Israël, dertigduizend.
David stond op en ging op weg met al het volk dat bij hem was, vanuit Baälim-Juda, om vandaar de ark van God op te halen, de ark waarbij de Naam wordt aangeroepen: de Naam van de HEERE van de legermachten, Die daarop troont, tussen de cherubs.
Zij vervoerden de ark van God op een nieuwe wagen. Ze haalden hem uit het huis van Abinadab, dat op de heuvel lag, en Uzza en Ahio, zonen van Abinadab, leidden de nieuwe wagen.
Zij haalden de wagen uit het huis van Abinadab, dat op de heuvel lag, met de ark van God, en Ahio liep voor de ark uit.
David en het hele huis van Israël huppelden voor het aangezicht van de HEERE, met allerlei muziekinstrumenten van cipressenhout, met harpen, met luiten, met tamboerijnen, met rinkelbellen en met cimbalen.
Maar toen zij bij de dorsvloer van Nachon kwamen, strekte Uzza zijn hand uit naar de ark van God en greep die, omdat de runderen struikelden.
T oen ontbrandde de toorn van de HEERE tegen Uzza, en God strafte hem daar om deze onbedachtzaamheid, en hij stierf daar bij de ark van God.
David ontstak in woede, omdat de HEERE Uzza een zware slag had toe en hij noemde die plaats Perez-Uzza, tot op deze dag.
David was op die dag bevreesd voor de HEERE en zei: Hoe moet de ark van de HEERE bij mij komen?
David wilde de ark van de HEERE niet bij zich laten komen in de stad van David, maar David liet hem uitwijken naar het huis van Obed-Edom, de Gethiet.
Zo bleef de ark van de HEERE in het huis van Obed-Edom, de Gethiet, drie maanden lang, en de HEERE zegende Obed-Edom en heel zijn huis.
Koning David werd de boodschap gebracht: De HEERE heeft het gezin van Obed-Edom en al wat hij heeft, gezegend vanwege de ark van God. Toen ging David op weg en bracht de ark van God met blijdschap vanuit het huis van Obed-Edom over naar de stad van David.
En het gebeurde, nadat de dragers van de ark van de HEERE zes stappen gedaan hadden, dat hij een rund en een gemest kalf offerde.
David huppelde uit alle macht voor het aangezicht van de HEERE; en David was gekleed in een linnen priesterhemd.
Zo brachten David en heel het huis van Israël de ark van de HEERE over, met gejuich en met bazuingeschal.
En het gebeurde, toen de ark van de HEERE in de stad van David kwam, dat Michal, de dochter van Saul, door het venster naar beneden keek. Toen zij koning David zag springen en huppelen voor het aangezicht van de HEERE, verachtte zij hem in haar hart.
Toen zij de ark van de HEERE de stad binnenbrachten, zetten zij die op zijn plaats, midden in de tent die David ervoor gespannen had. En David bracht brandoffers voor het aangezicht van de HEERE, en dankoffers.
Toen David klaar was met het brengen van het brandoffer en de dankoffers, zegende hij het volk in de Naam van de HEERE van de legermachten.
Hij deelde aan heel het volk, aan heel de menigte van Israël, van de man tot de vrouw toe, aan ieder één broodkoek, één klomp dadels en één rozijnenkoek uit. Toen ging al het volk zijns weegs, ieder naar zijn huis.
Zo houdt de HEERE Zelf zijn intocht in Jeruzalem, de stad die Hij heeft uitgekozen tot zijn woonplaats. Daarom zegt de dichter van Psalm 68 vers 19:
Gij zijt opgevaren naar de hoge.
Dan gaat het niet alleen meer over de ark, maar over God Zelf die voor zijn volk uitging en de overwinning gaf. Luister maar: Gij zijt opgevaren naar de hoge.
En een overwinnaar voert altijd gevangenen mee en de buit van het overwonnen land. Die buit wordt dan uitgedeeld aan het volk en de krijgslieden die hadden overwonnen.
Maar de dichter wil er de nadruk op leggen dat Gód de overwinnaar is. Daarom zegt hij: Gij hebt gevangenen meegevoerd; Gij hebt gaven in ontvangst genomen onder de mensen. In feite komt de behaalde buit de HEERE/JHWH toe. Wat uitgedeeld wordt komt van Hém.
Bij de feestelijkheden rond de intocht van de ark deelde ook koning David aan het volk geschenken uit. Heel het volk moest in de vreugde delen:
Hij deelde aan heel het volk, aan heel de menigte van Israël, van de man tot de vrouw toe, aan ieder één broodkoek, één klomp dadels en één rozijnenkoek uit.
Maar tegelijkertijd neemt Paulus in Efeze 4 de vrijmoedigheid om in deze bijzondere gebeurtenis de overwinning van Christus, de Messias te verbinden aan de hemelvaart van Christus en aan zijn zitten aan Gods rechterhand.
We lezen daar:
Daarom zegt Hij: Toen Hij opvoer in de hoogte, nam Hij de gevangenis gevangen en gaf Hij gaven aan de mensen. Wat betekent dit ‘toen Hij opvoer’ anders dan dat Hij ook eerst neergedaald is in de diepten, namelijk de aarde? de diepten, namelijk de aarde – Letterlijk: de lagere delen van de aarde. Degene Die neergedaald is, is ook Degene Die opgevaren is ver boven alle hemelen om alle dingen te vervullen.
Wij zouden Psalm 68 niet zomaar op de hemelvaart van Jezus/Jehoshua durven vergelijken met het opgaan van de ark naar Jeruzalem, maar Paulus doet dat met alle vrijmoedigheid,
Het opvaren van de HEERE naar de Sion en zijn binnengaan in het heiligdom is dus niet zomaar een geschiedkundige gebeurtenis, maar een profetie van de hemelvaart van de Messias en van de aanvaarding van zijn koningschap. Christus stijgt op naar de hemel als Overwinnaar over de grote vijanden: de duivel, de zonde, de dood. Hij maakt die vijanden tot zijn krijgsgevangenen. Van nu af aan zijn ze aan Hem onderworpen.
In Efeze 1 lezen we:
En Hij heeft alle dingen aan Zijn voeten onderworpen en heeft Hem als hoofd over alle dingen gegeven aan de gemeente, die Zijn lichaam is en de vervulling van Hem Die alles in allen vervult.
En tenslotte lezen we in Hebreeën 2:
5 Want Hij heeft de komende wereld, waarover wij spreken, niet onderworpen aan de engelen,
6 maar iemand heeft ergens getuigd: Ps. 8:5 Wat is de mens, dat U aan hem denkt, of de mensenzoon, dat U naar hem omziet?
7 U hebt hem voor korte tijd minder gemaakt dan de engelen; met heerlijkheid en eer hebt U hem gekroond. U hebt hem gesteld over de werken van Uw handen;
8 alle dingen hebt U onder zijn voeten onderworpen. Want bij het onderwerpen van alle dingen aan Hem heeft Hij niets uitgezonderd wat Hem niet onderworpen is. Nu zien wij echter nog niet dat Hem alle dingen onderworpen zijn,
9 maar wij zien Jezus met heerlijkheid en eer gekroond, Die voor korte tijd minder dan de engelen geworden was, vanwege het lijden van de dood, opdat Hij door de genade van God voor allen de dood zou proeven.
Als dat geen zegen is…
Genade, zo oneindig groot. Dat ik, die ’t niet verdien het leven vond, want ik was dood en blind, maar nu kan ‘k zien. Genade die mij heeft geleerd te vrezen voor het kwaad. Maar ook – als ik mij tot Hem keer dat God mij nooit verlaat. Want Jezus droeg mijn zondelast en tranen aan het kruis. Hij houdt mij door genade vast en brengt mij veilig thuis. Als ik daar in zijn heerlijkheid mag stralen als de zon, dan prijs ik Hem in eeuwigheid dat ik genade vond.
Ik wil het deze keer anders doen dan gewoonlijk dn luisteren naar twee uitvoeringen, maar eerst iets over de achtergrond van het lied.
Amazing grace het beroemde lied van John Newton (1725-1807).
Hij wordt geboren op 25 juli, 1725 in Londen. Zijn vader is zeekapitein, opgevoed door jezuïeten uit Spanje maar later protestant geworden, ook al is dat in zijn leven nauwelijks te merken. Zijn moeder is een vrome vrouw die John al jong de wezenlijke dingen van de Bijbel en van het geestelijke leven probeert bij te brengen. Als John 7 jaar oud is, sterft zij aan tuberculose.
Zijn vader hertrouwt vrijwel onmiddellijk en John wordt opgevoed als „de stiefzoon van wie niemand houdt.” Vanaf zijn elfde jaar vaart hij mee op het schip van zijn vader en maakt vijf reizen naar het Middellandse Zeegebied. Als hij naar Engeland terugkeert, zorgt zijn vader ervoor dat hij een baan krijgt in West-Indië als opzichter over slaven in een plantage. Voor vertrek wordt hij echter hopeloos verliefd op Mary Catlett, een dochter van een vriendin van zijn moeder. Hierdoor mist hij het schip dat hem naar de West zal brengen en haalt hij zich de woede van zijn vader op de hals.
Inmiddels breekt er oorlog uit tussen Engeland en Frankrijk. John Newton wordt door een afdeling ronselaars van de Engelse marine gearresteerd en met geweld gedwongen om te dienen op een Engels oorlogsschip. Daar werkt hij tussen veroordeelde misdadigers die naar zee worden gestuurd en aan lager wal geraakte jonge mensen.
Het is een ellendig leven waarbij veel gevloekt, gedronken en gevochten wordt. Onder deze omstandigheden neemt Newton radicaal afscheid van het geloof. Hij overweegt zelfmoord te plegen, probeert te deserteren, maar wordt daarbij betrapt. De bootsman geeft hem voor de ogen van de rest van de bemanning een afranseling en hij wordt gedegradeerd.
Uiteindelijk lukt het hem in Afrika om weg te komen van het oorlogsschip. Hij treedt daar in dienst van een slavenhandelaar. Deze leeft samen met een zwarte vrouw die een regelrechte kenau blijkt te zijn en een grondige hekel aan Newton heeft. Wanneer hij ziek wordt, slaat zij hem in de boeien en behandelt hem als een slaaf.
Uiteindelijk komt hij vrij en keert hij terug naar Engeland doordat een vriend van zijn vader hem in Afrika komt opzoeken. Al snel neemt Newton dienst op een schip dat negerslaven vervoert. Op die schepen spelen zich onbeschrijfelijke taferelen af. Newton zegt in zijn levensbeschrijving dat hij in die periode „als een beest” heeft geleefd.
Dan komt het keerpunt. Tijdens een vliegende storm wordt hij wakker en ziet een van de matrozen voor zijn ogen verdrinken. Hij hoort de kapitein roepen dat het schip zinkt. Hij werkt als een bezetenene aan de pompen en roept ineens: „Moge God genade met ons hebben.” Dat brengt hem tot bezinning: Welke genade kan er zijn voor een ellendeling als ik? Het is het moment van een radicale verandering in zijn leven. Het schip blijft wonderlijkerwijs drijven en hij komt behouden aan land.
Newton ontmoet in Engeland opnieuw Mary Catlett en trouwt met haar. Met de nodige moeite wordt hij predikant en dient vervolgens de gemeente van Olney. Daar ontmoet hij de begaafde dichter William Cowper (1731-1800). Deze gevoelige gelovige is iemand die zwaar lijdt aan depressies. Newton gaat daar op een voorbeeldige pastorale manier mee om. Samen schrijven ze een bundel liederen, de zogenaamde ”Olney Hymns”. Hierin neemt het lied ”Amazing Grace” een belangrijke plaats in; al zijn de liederen van Cowper waarschijnlijk van nog meer betekenis.
Newton is wellicht het bekendst geworden door zijn pastorale brieven. Ze zijn gebundeld onder de titel: ”Cardiphonia”, een woord dat zoiets betekent als de stem van het hart.
Zijn bekendste serie preken is die over de teksten van de ”Messiah” van Händel. Dit indrukwekkende muziekstuk wordt in 1784 en 1785 uitgevoerd in Westminster Abbey in Londen. Newton preekt in die periode in een nabijgelegen kerk en houdt een serie van vijftig preken over de teksten van dit oratorium. Sommige van deze preken zijn in het Nederlands vertaald; overigens zonder de relatie met Händels oratorium te vermelden. Zij behoren wellicht tot de meest indrukwekkende Engelstalige preken uit de 18e eeuw.
Veel predikanten zullen hun levensgeschiedenis niet naast die van John Newton kunnen leggen. Die is ook volstrekt uniek. Maar als het goed is blijft er één kernpunt van overeenkomst: ”Amazing Grace”, wonder van onverdiende genade. Daarover raakt een mens niet uitgezongen en nooit uitgepreekt.
We gaan eerst luisteren naar de Nederlandse vertaling van het lied:
Als tweede en als laatste luisteren we naar een wereldberoemde vertolking door
Aretha Franklin. Inmiddels neem in nu afscheid van u en wens u Gods zegen toe voor deze dag.
Klik hieronder om naar de uitzending te luisteren: