Psalm 40 -17-: Over schaamte en genade gesproken
HEERE, Ú zult mij Uw barmhartigheid niet onthouden;
laat Uw goedertierenheid en Uw trouw mij voortdurend beschermen.
Want rampen, niet te tellen, hebben mij omvangen;
mijn ongerechtigheden hebben mij getroffen,
en ik heb ze niet kunnen overzien.
Zij zijn machtig veel meer dan de haren van mijn hoofd,
en mijn hart heeft mij verlaten.
Laat het U behagen, HEERE, mij te redden;
HEERE, kom mij spoedig te hulp.
Laat tezamen beschaamd en rood van schaamte worden
wie mij naar het leven staan om dat te vernielen;
laat terugwijken en te schande worden
wie vreugde vinden in mijn onheil.
Laat als loon voor hun smaad verwoest worden
wie tegen mij zeggen: Haha!
Laat in U vrolijk en verblijd zijn
allen die U zoeken;
laat wie Uw heil liefhebben, voortdurend zeggen:
De HEERE is groot!
Ík ben wel ellendig en arm,
maar de Heere denkt aan mij.
U bent mijn Helper en mijn Bevrijder;
mijn God, wacht niet langer!
Psalm 40 -17-
Over schaamte en genade gesproken
Vandaag willen we nadenken over de woorden
Laat tezamen beschaamd en rood van schaamte worden
wie mij naar het leven staan om dat te vernielen;
laat terugwijken en te schande worden
wie vreugde vinden in mijn onheil.
Laat als loon voor hun smaad verwoest worden
wie tegen mij zeggen: Haha!
In dit gedeelte wordt tot driemaal toe over het begrip ‘schaamte’ gesproken. Het Hebreeuwse woord voor beschaamd zoals dat voor het eerst genoemd wordt in de tekst: Laat tezamen beschaamd worden, wordt voor het eerst gebruikt in Genesis 2, waar we lezen: En zij waren beiden naakt, de mens en zijn vrouw, en zij schaamden zich niet. Maar het opmerkelijke is dat wanneer zij beiden van de vrucht gegeten hebben dat er staat: Toen werden de ogen van beiden geopend en zij merkten dat zij naakt waren. Zij vlochten vijgenbladeren samen en maakten voor zichzelf schorten. Inderdaad, wanneer er sprake is van zonde in ons leven, heeft dat schaamte ten opzicht van onze liefhebbende God tot gevolg. Dan zal ons dat niet koud laten, maar zullen we ons schamen omdat we Hem daarmee min of meer verloochenen.
Laat tezamen beschaamd en rood van schaamte worde, zegt de tekst. En de Hebreeuwse uitdrukking ‘rood van schaamte’ heeft alles te maken met ‘door de grond zakken’. En inderdaad, ook dat begrip vinden we terug in Genesis 2. Wanneer Adam en Eva tegen het gebod van de Heere God zijn ingegaan, en ontdekken dat zij beiden naakt staan, naakt tegenover de Heere God, is hun eerste reactie om zich voor Hem te verbergen. Ze willen bij wijze van spreken wel door de grond zakken van schaamte. De oplossing van Adam en zijn vrouw is om zich te verbergen en vijgenboom bladeren te vlechten.
Maar wat een genade, we hebben met een liefhebbende God te maken, die met Zijn opzoekende liefde de mens, Adam en zijn vrouw onmiddellijk opzoekt. Want is het je wel eens opgevallen dat de Heere God er bij wijze van spreken geen gras over laat groeien, maar direct de gevallen mens opzoekt? Luister maar.
Toen werden de ogen van beiden geopend en zij merkten dat zij naakt waren. Zij vlochten vijgenbladeren samen en maakten voor zichzelf schorten. En zij hoorden de stem van de HEERE God, Die in de hof wandelde, bij de wind in de namiddag de wind in de wind van de dag. Toen verborgen Adam en zijn vrouw zich voor het aangezicht van de HEERE God te midden van de bomen in de hof. En de HEERE God riep Adam en zei tegen hem: Waar bent u?
Wat een genade vind je ook niet? Het is altijd de Heere God die naar de mens die Hem kwijt geraakt is, op zoek ik, ook al is het maar 1 schaap. Ook als jij en ik afgedwaald zijn, domme dingen gedaan hebben, met anderen woorden gezondigd hebben is het Hij, die je weer op zoek en vraagt: Mens, waar ben je. Dat zit in het karakter van de Heere God. Want Hij wil niet dat er een verloren gaat, want alzo lief heeft God de wereld gehad dat Hij Zijn enig geboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder die in Hem gelooft niet verloren gaat maar het eeuwig leven heeft.
Laat tezamen beschaamd en rood van schaamte worden
wie mij naar het leven staan om dat te vernielen;
laat terugwijken en te schande worden
wie vreugde vinden in mijn onheil.
Laat als loon voor hun smaad verwoest worden
wie tegen mij zeggen: Haha!
Wanneer ik deze woorden overdenk, als het ware probeer te proeven, dan overvalt me een gevoel van schaamte en mee lijden. Mee lijden om wat we als mensheid, waarvan ook ik deel uit maak, de Messias, die in deze Messiaanse Psalm aan het woord is, aangedaan hebben. Wij zijn, en ik ben, er mede de oorzaak van dat zijn leven, zoals de tekst zegt, vernield is. Met andere woorden dat Hij zijn leven heeft afgelegd en de dood is ingegaan. Dat was de boodschap van Genesis 3 waar onze vijgenboombladeren, onze werken niet afdoende bestand waren, maar Hij het bloed liet vloeien door vellen van dieren voor ons te maken.
Inderdaad, wat moet het verschrikkelijk voor Hem zijn, en wat is het toch diep en diep triest wanneer ik de woorden lees: Wie vreugde vinden in Mijn onheil. Vreugde vinden in Zijn onheil. En als we in gedachten in de nacht van zijn leven toeschouwer zijn van Zijn verschrikkelijke gang naar het kruis en daar lezen dat er mensen zijn die een welgevallen hebben aan Zijn lijdensweg en niet rusten tot Hij uiteindelijk sterft aan dat vervloekte hout, daar bij wijze van spreken vreugde vinden in Zijn onheil, dat is toch werkelijk om je diep en diep te schamen, om door de grond te zakken?
En dan de woorden: Wie tegen mij zeggen: Haha! In het Hebreeuws: kijk, zie. Alsof zij willen zeggen: Kijk, zie Hem daar nu hangen aan dat kruis.
We horen als het ware de woorden:
Anderen heeft Hij verlost, laat Hij nu Zichzelf verlossen als Hij de Christus is, de Uitverkorene van God. En ook de soldaten kwamen Hem bespotten en brachten Hem zure wijn. En zij zeiden: Als U de Koning van de Joden bent, verlos dan Uzelf.
En een van de misdadigers die daar hingen, lasterde Hem en zei: Als U de Christus bent, verlos dan Uzelf en ons.
Maar wat een geweldig wonder. De Messias schrijft jou en mij niet af. Ook niet in de aller, aller donkerste periode van de mensheid waarin Hij op verschrikkelijke wijze bespot wordt, want we lezen:
Maar de andere antwoordde en bestrafte hem: Vreest zelfs u God niet, nu u hetzelfde vonnis ondergaat? En wij toch rechtvaardig, want wij ontvangen straf overeenkomstig wat wij gedaan hebben, maar Deze heeft niets onbehoorlijks gedaan. En hij zei tegen Jezus: Heere, denk aan mij, als U in Uw Koninkrijk gekomen bent. En Jezus zei tegen hem: Voorwaar, zeg Ik u, heden zult u met Mij in het paradijs zijn.
Als dat geen zegen is.
Luister hier naar de uitzending: