Psalm 40 -16-: Over de Helper gesproken
HEERE, Ú zult mij Uw barmhartigheid niet onthouden;
laat Uw goedertierenheid en Uw trouw mij voortdurend beschermen.
Want rampen, niet te tellen, hebben mij omvangen;
mijn ongerechtigheden hebben mij getroffen,
en ik heb ze niet kunnen overzien.
Zij zijn machtig veel meer dan de haren van mijn hoofd,
en mijn hart heeft mij verlaten.
Laat het U behagen, HEERE, mij te redden;
HEERE, kom mij spoedig te hulp.
Laat tezamen beschaamd en rood van schaamte worden
wie mij naar het leven staan om dat te vernielen;
laat terugwijken en te schande worden
wie vreugde vinden in mijn onheil.
Laat als loon voor hun smaad verwoest worden
wie tegen mij zeggen: Haha!
Laat in U vrolijk en verblijd zijn
allen die U zoeken;
laat wie Uw heil liefhebben, voortdurend zeggen:
De HEERE is groot!
Ík ben wel ellendig en arm,
maar de Heere denkt aan mij.
U bent mijn Helper en mijn Bevrijder;
mijn God, wacht niet langer!
Psalm 40 -16-
Over de Helper gesproken
Vandaag willen we nadenken over de woorden:
Laat het U behagen, HEERE, mij te redden; HEERE, kom mij spoedig te hulp.
Het Hebreeuwse woord voor behagen heeft alles te maken met tevreden zijn, vastbesloten zijn, aanvaardbaar maken. En het Hebreeuwse woord voor redden is ‘natsal’ en heeft alles te maken met wegrukken, afleveren, redden en plunderen.
De eerste keer dat wij lezen van het Hebreeuwse woord ‘natsal’ is in Genesis 31 waar Jacob in gesprek is met Rebecca en Lea over zijn voorgenomen vertrek bij zijn schoonvader Laban. Daar leen we over het principe van het woord ‘natsal’. Ik lees de geschiedenis aan je voor, en we luisteren naar het verhaal van Jacob:
De Engel van God zei tegen mij in die droom: Jakob! Ik zei: Zie, hier ben ik! Hij zei: Sla toch uw ogen op en zie: al de bokken die het kleinvee bespringen, zijn gestreept, gespikkeld en gevlekt. Voorzeker, Ik heb alles gezien wat Laban u aandoet! Ik ben de God van Bethel, waar u een gedenkteken gezalfd hebt, waar u Mij een gelofte gedaan hebt. Welnu, sta op, vertrek uit dit land en keer terug naar het land van uw familiekring. Rachel en Lea antwoordden en zeiden tegen hem: Is er voor ons nog een aandeel of erfelijk bezit in het huis van onze vader? Worden wij door hem niet als vreemden beschouwd? Hij heeft ons immers verkocht en ook ons geld geheel en al opgemaakt, opgemaakt – Letterlijk: opgegeten. want al de rijkdom die God aan onze vader ontrukt heeft, die behoort ons en onze kinderen toe! Nu dan, doe alles wat God tegen je gezegd heeft.
Hier wordt het woord ‘redden’ uit Psalm 40 dus vertaald met ‘ontrukken’. Redden heeft natuurlijk alles te maken met nood. Wanneer iemand zich in nood bevindt, behoeft hij ook of zij ook niet gered te woorden. Met andere woorden, er moet sprake zijn van een noodsituatie waaruit de persoon gered moet worden. Vioel je als het ware de spanning van het begrip ‘natsal’? De spanning die er in ligt om gered te worden uit een noodsituatie waarin we van nature allemaal leven? Tot we gered zijn?
In dit verband wil ik nog een geschiedenis aanhalen waarin het begrip redden wordt verhaald. We luisteren mee met een gesprek tussen koning Saul en David tijdens de situatie waarin Goliath het volk van God, Israel en de God van Israel keer op keer bespot. En dan lezen we in 1 Samuel 17:
Toen zei David tegen Saul: Uw dienaar weidde de schapen van zijn vader, en kwam er een leeuw of een beer die een schaap van de kudde wegnam, dan ging ik hem achterna, sloeg hem neer en redde het uit zijn bek. En als hij mij dan aanviel, greep ik hem bij zijn baard, sloeg hem neer en doodde hem. Uw dienaar heeft zowel leeuw als beer verslagen. Zó zal deze onbesneden Filistijn zijn als een van hen, omdat hij de gelederen van de levende God gehoond heeft.
Gered uit de bek van de leeuw en de beer. Het schaap was al gegrepen en het was bij wijze van spreken een kwestie van seconden of het schaap zou voor altijd reddeloos verloren zijn. Maar David heeft zowel de leeuw als de beer verslagen. En zo heeft de meerdere David, de Gezalfde, de Messias al zijn schapen gered uit de bek van de leeuw en de beer en zo zal hij alle schapen die in de bek van de leeuw en de beer zijn redden.
Want, zegt David in Psalm 40:
Laat het U behagen, HEERE, mij te redden.
U bent pas tevreden, gunstig gestemd, HEERE, JHWH, Aanwezige, om mij te redden.
Wanneer ik dit zo overdenk, dan verbaas ik mij opnieuw over de liefde die de Heere God voor Zijn volk Israel, maar voor iedere individuele mens heeft. Wat een liefde Hij voor jou en mij heeft. Zullen we nog eens naar David luisteren, maar dan in overdrachtelijke zin alsof de Heere Jezus, de Messias, hier aan het woord is:
Uw dienaar weidde de schapen van zijn vader, en kwam er een leeuw of een beer die een schaap van de kudde wegnam, dan ging ik hem achterna, sloeg hem neer en redde het uit zijn bek. En als hij mij dan aanviel, greep ik hem bij zijn baard, sloeg hem neer en doodde hem. Uw dienaar heeft zowel leeuw als beer verslagen. Zó zal deze onbesneden Filistijn zijn als een van hen, omdat hij de gelederen van de levende God gehoond heeft.
Geweldig toch? Wat een genade!
En omdat er sprake is van een noodsituatie lezen we in het vervolg van Psalm 40:
HEERE, kom mij spoedig te hulp.
Da’s eigenlijk een vreemd gebed: HEERE, JHWH, Aanwezige, kom mij spoedig te hulp. De HEERE, die al aanwezig is wordt in de noodsituatie om spoedig, snel, te hulp te schieten. Hij is er al en dan toch om hulp roepen. Het leert mij dat God in elke situatie waarin ik, u en jij je bevind Hij er altijd bij is. Wat een geweldige troost. En dat we altijd om hulp, om een helper kunnen vragen. Naar Hem toe kunnen gaan voor Hulp om ons uit de benarde situatie te halen. Het Hebreeuwse woord voor haasten heeft inderdaad de betekenis van haasten, van snel handelen, want het schaap bevindt zich namelijk al in de bek van de leeuw of de beer. En we roepen om hulp, want we kunnen het niet alleen. HELP! We hebben een Helper nodig. Het Hebreeuwse woord voor ‘hulp’ is ‘Ezer’ en we vinden dat woord voor het eerst in Genesis 2 vers 18. Luister maar:
Ook zei de HEERE God: Het is niet goed dat de mens alleen is; Ik zal een hulp voor hem maken als iemand tegenover hem. De HEERE God vormde uit de aardbodem alle dieren van het veld en alle vogels in de lucht, en bracht die bij Adam. Hebreeuws: de mens; en zoals Adam elk levend wezen noemen zou, zo zou zijn naam zijn.
Zo gaf Adam namen aan al het vee en aan de vogels in de lucht en aan alle dieren van het veld; maar voor de mens vond hij geen hulp als iemand tegenover hem.
Toen liet de HEERE God een diepe slaap op Adam vallen, zodat hij in slaap viel; en Hij nam een van zijn ribben en sloot de plaats ervan toe met vlees.
En de HEERE God bouwde de rib die Hij uit Adam genomen had, tot een vrouw en Hij bracht haar bij Adam.
Toen zei Adam: Deze is ditmaal been van mijn beenderen, en vlees van mijn vlees!
Deze zal mannin Of: vrouw; het Hebreeuwse “isha” (vrouw) lijkt op “ish” (man). genoemd worden, want uit de man is zij genomen.
En inderdaad, we komen er steeds weer opnieuw achter dat het niet goed is dat we er alleen voor staan in het leven. We hebben hulp nodig van een Helper. Daarom roept David in Psalm 40 er bij:
HEERE, kom mij spoedig te hulp.
En de HEERE, JHWH, is de Aanwezige, Hij heeft er een welgevallen in, Hij schept er behagen in om te redden. Niet een keer, maar spoedig. Hij is Eli-Ezer. God is Helper.
Als dat geen zegen is!
Luister hier naar de uitzending: