Psalm 22 -8-:  Over ballingschap gesproken
08/09/2020

Psalm 22 -8-: Over ballingschap gesproken

Passage: Psalm 22

Gebed in aanvechting

Een psalm van David, voor de koorleider, op ‘De hinde van de dageraad’.

Mijn God, mijn God, waarom hebt U mij verlaten,
bent U ver van mijn verlossing, van de woorden van mijn jammerklacht?

Mijn God, ik roep overdag, maar U antwoordt niet,
en 's nachts, maar ik vind geen stilte.

Maar U bent heilig,
U troont op de lofzangen van Israël.

Op U hebben onze vaderen vertrouwd,
zij hebben vertrouwd en U hebt hen bevrijd.

Tot U hebben zij geroepen en zij zijn gered,
op U hebben zij vertrouwd en zij zijn niet beschaamd.

Maar ik ben een worm en geen man,
een smaad van mensen en veracht door het volk.

Allen die mij zien, bespotten mij;
zij trekken de lippen op, zij schudden het hoofd en zeggen:

Hij heeft zijn zaak op de HEERE gewenteld – laat Die hem bevrijden!
Laat Die hem redden, als Hij hem genegen is.

10 U bent het toch Die mij uit de buik hebt getrokken,
Die mij vertrouwen gaf, toen ik aan mijn moeders borst lag.

Op U ben ik geworpen van de baarmoeder af,
vanaf de moederschoot bent U mijn God.

Blijf dan niet ver van mij, want de nood is nabij;
er is immers geen helper.

Vele stieren hebben mij omringd,
sterke stieren van Basan hebben mij omsingeld.

Zij hebben hun muil tegen mij opengesperd
als een verscheurende en brullende leeuw.

Als water ben ik uitgestort,
ontwricht zijn al mijn beenderen;
mijn hart is als was,
het is gesmolten diep in mijn binnenste.

Mijn kracht is verdroogd als een potscherf,
mijn tong kleeft aan mijn gehemelte;
U legt mij in het stof van de dood,

Want honden hebben mij omsingeld,
een horde kwaaddoeners heeft mij omgeven;
zij hebben mijn handen en mijn voeten doorboord.

Al mijn beenderen zou ik kunnen tellen;
en zij, zij zien het aan, zij kijken naar mij.

Zij verdelen mijn kleding onder elkaar
en werpen het lot om mijn gewaad.

Maar U, HEERE, blijf niet ver weg;
mijn sterkte, kom mij spoedig te hulp.

Red mijn ziel van het zwaard,
mijn eenzame ziel van het geweld van de hond.

Verlos mij uit de muil van de leeuw
en van de hoorns van de wilde ossen.
Ja, U hebt mij verhoord.

Ik Uw Naam mijn broeders vertellen,
in het midden van de gemeente zal ik U loven.

U die de HEERE vreest, loof Hem;
alle nakomelingen van Jakob, vereer Hem;
wees bevreesd voor Hem, alle nakomelingen van Israël.

Want Hij heeft de ellendige in zijn ellende
niet veracht en niet verafschuwd;
Hij heeft Zijn aangezicht niet voor hem verborgen,
maar Hij heeft gehoord, toen hij tot Hem riep.

Van U zal mijn lof zijn in een grote gemeente,
mijn geloften zal ik nakomen in bijzijn van wie Hem vrezen.

De zachtmoedigen zullen eten en verzadigd worden;
wie de HEERE zoeken, zullen Hem loven.
Uw hart zal voor eeuwig leven.

Alle einden der aarde
zullen eraan denken en zich tot de HEERE bekeren:
alle geslachten van de heidenvolken
zullen zich voor Uw aangezicht neerbuigen.

Want het koningschap is van de HEERE,
Hij heerst over de heidenvolken.

Alle groten groten der aarde
zullen eten en zich neerbuigen.

Allen die in het stof neerdalen
en hun ziel niet in het leven kunnen behouden,
zullen voor Zijn aangezicht neerbukken.

Het nageslacht zal Hem dienen,
en aan de Heere toegeschreven worden tot in generaties.

Zij zullen komen en Zijn gerechtigheid verkondigen
aan het volk dat geboren zal worden,
want Hij heeft het gedaan.

Psalm 22 -7-

Over ballingschap gesproken
De voorgaande keer hebben we stilgestaan bij de stieren van Basan. En wanneer je de woorden uit de psalm maar even op je in laat werken, dan raak je onder de indruk van het verschrikkelijke lijden dat Hij, die alle macht had op hemel en op aarde, voor jou en mij heeft doorstaan.

Vele stieren hebben mij omringd,
sterke stieren van Basan hebben mij omsingeld.

Zij hebben hun muil tegen mij opengesperd
als een verscheurende en brullende leeuw.

Als water ben ik uitgestort,
ontwricht zijn al mijn beenderen;
mijn hart is als was,
het is gesmolten diep in mijn binnenste.

Mijn kracht is verdroogd als een potscherf,
mijn tong kleeft aan mijn gehemelte;
U legt mij in het stof van de dood,

Want honden hebben mij omsingeld,
een horde kwaaddoeners heeft mij omgeven;
zij hebben mijn handen en mijn voeten doorboord.

Al mijn beenderen zou ik kunnen tellen;
en zij, zij zien het aan, zij kijken naar mij.

Zij verdelen mijn kleding onder elkaar
en werpen het lot om mijn gewaad.

Ik heb het al eerder gezegd: De profetie over het lijden en sterven van de Messias is zo specifiek en het werd opgeschreven duizend jaar vóór de kruisiging, Wie had kunnen denken dat soldaten een lot zouden werpen voor de kleding van de Messias? Dit was een Romeins gebruik: bij een kruisiging verdeelden soldaten de kledingstukken van de veroordeelde man onder elkaar door te loten.

De psalm beschrijft deze en andere details van de kruisiging zo nauwkeurig en dat een millennium voordat de gebeurtenis daadwerkelijk plaatsvond! Des te indrukwekkender en fascinerender is het feit dat de kruisdood pas zeshonderd jaar nadat David deze psalm schreef en ongeveer vierhonderd jaar voor de dood van Christus, werd uitgevonden.

De woorden uit vers 17 geven heel specifiek de kloof aan die er kan zijn tussen de bijbeluitleg in het jodendom en in het christendom.

Wij christenen lezen in vers 17 in de Herziene Statenvertaling:

Want honden hebben mij omsingeld,
een horde kwaaddoeners heeft mij omgeven;
zij hebben mijn handen en mijn voeten doorboord.

Gaan we naar de joodse vertaling dan lezen we:

Want honden omgeven mij;
een rot van booswichten omringt mij,
als een leeuw (verbrijzelende) mijn handen en voeten.

Het Hebreeuwse woord dat vertaald is als ‘doorsteken/doorboren’ is ka’arie. Maar dat woord kent het Hebreeuws helemaal niet. Het woord dat er het dichtst bijkomt, is kara hetgeen betekent ‘opgraven, van de grond omhoog brengen, opdelven’. In modern Ivriet is ‘het hart doorboren’: dakar et libbo.

Maar in het Hebreeuws staat er: ke-arie, hetgeen betekent ‘als een leeuw’. Wat hier bedoeld wordt is, in telegramstijl: Als de leeuw (zijn zij aan) mijn handen en voeten. Koning David spreekt over een leeuw en niet over het doorboren van handen en voeten. Dezelfde leeuw, de kleine Palestijnse leeuw die veel in het Midden-Oosten voorkwam, noemt hij ook in vers 13 en vers 22.

Ik wil hier graag even een uitstapje maken naar wat de bijbelleraar Klaas Govers er over zegt. En ik citeer hem:

Jesaja 53 met de ruime, brede context van Jesaja 41 en Psalm 22 hebben dezelfde achtergrond. Dan is het een interessante vraag: Wat was er eerder, Psalm 22 of Jesaja 53?
De Talmud zegt: er is geen vroeger of later. Of was er een Psalm 22 en heeft die dichter van het Troostboek daarbij aangeknoopt? Wat was de grondtekst en voor wie? Of moet je zeggen, dat is dan een derde mogelijkheid: hebben die twee: de zanger van Jesaja (40 tm.55) en de zanger van Psalm 22 beiden geput uit dezelfde bron?

Misschien waren het zangers daar in de Babylonische ballingschap, die hun pijn en hun verdriet hebben uitgezongen. Misschien is van daaruit dat ‘waarom’ geboren en is ook dat beeld verteld over die knecht in Jesaja 53, die in het donker zijn weg gaat, op weg in de nacht.

Zo hebben ze misschien samen een gemeenschappelijke bron gehad. Het zou heel goed kunnen, dat ze op die manier voortkomen uit hetzelfde gebied, uit hetzelfde taalgebied, uit hetzelfde gevoelsgebied. Ze hebben het samen doorleefd, de betekenis van het lijden of die worsteling om het lijden betekenis te geven. Blijkbaar hebben die twee bronnen op de één of andere manier vanuit die ballingschap dat gevoel beleefd, dat diepste lijden.

De ballingschap wàs inderdaad die verlatenheid. Daar in de balling­schap voelden ze zich voorbij de laatste grens, voorbij de laatste einder. Dan ontdek je toch nog iets heel wezenlijks, namelijk dat die Psalm 22 helemaal geworteld is in de ervaring van een hele generatie of van generaties, die door die ballingschap heen zijn gegaan.

Op die manier hebben ze uiting gegeven aan hun diepste gevoelens. En als dan de evangelisten het verhaal gaan vertellen van Jezus, dan is het wel te begrijpen, dat zij gezegd hebben: nu gaan we, of nu kunnen we eigenlijk niet anders doen, dan dat verhaal van Jezus in­kleuren, achtergrond geven met die stem van Psalm 22. Die psalm moet daar haast wel gehoord worden, ook al is het dan in het Aramees, vanuit de moedertaal. Jezus heeft ongetwijfeld vanuit zijn moedertaal gebeden, vanuit de diepte van de misère.

De Messias is Israël. Dan ga je daar iets van verstaan. En hierbij moet je nooit vergeten: de Messias is Israël. Dat is de betekenis van dat moment dat Hij Zich laat dopen in de Jordaan. En op het moment, dat Hij daar staat in de Jordaan en de Jordaanwateren over zijn hoofd gaan, op dat moment wòrdt Hij Israël. Hij wordt één met heel Israël, Hij laat Zich onderdompelen in het water van Israël. Op dat moment krijg je dus de identificatie, de vereenzelviging. Hij wordt helemaal één met Israël, vanaf dat moment zijn ze met elkaar verweven. Niet meer van elkaar te scheiden, je zou haast zeggen: op dat moment gaan ze in elkaar op. En zelfs niet “totdat de dood hen scheidt”, maar zelfs over de doodsgrens heen, tot ìn de dood, tot in de diepte van de uiterste verlatenheid, de Messias wordt Israël en…. Israël staat weer voor heel de mensheid!

Dat moet je er altijd bij bedenken: Israël staat daar namens de volken. Dat ene volk staat daar namens die allen en Jezus staat daar namens het geheel: Eén voor allen. En dan kan het ook niet anders, dat als Hij gaat bidden, ook in dat laatste uur, dan bidt daar heel Israël.

In een afscheidsdienst werd laatst gebeden:

Wij zijn de stem van al wat klaagt en kreunt,
wij zijn de stem van al wat zucht.
Wij zijn de stem van al wat zoekt en niet vindt.

Dat is de gemeente, dat zie je dan ook weer terugkomen. Als Jezus daar aan het kruis gebeden heeft vanuit die Psalm 22, dan heeft Hij daarmee heel die vraag en heel die roep, je zou haast zeggen van al die eeuwen, van al die diepten in Zich opgenomen. Het is zijn vraag geworden, het is zijn roep geworden, het is zijn verhaal geworden.

Dat was dus ook niet weer een voorspelling, het is niet zo dat Psalm 22 een voorspelling is, maar het is wél een herkenning.

Want honden hebben mij omringd, een bende boosdoeners heeft mij omsingeld, die mijn handen en voeten doorboren. Al mijn beenderen kan ik tellen; zij kijken toe, zij zien met leed­vermaak naar mij. Zij verdelen mijn klederen onder elkander en werpen het lot over mijn gewaad’

De gebruikelijke uitleg zegt dan: zie je wel, het is een voorspelling. Het stáát er, dus het moest alzo gebeuren. Het is al helemaal tot in detail en tot de letter ‘voorgespeld’ en voorbeschikt. Alleen, dan missen we een schakel. We moeten hierbij bedenken, dat dit ook weer beelden zijn van­uit de ballingschap.

Handen en voeten doorboord. Zo hebben de ballingen dat ook gevoeld. Als je handen doorboord zijn, dan zijn je daden, dan is je daadkracht lamgelegd. En als je voeten doorboord zijn, dan kun je niet meer gaan. Komt, laat ons voortgaan kinderen, maar ‘t kan niet meer. En je wilde gaan in de weg van de Torah, maar het kan niet meer. En je wilde je handen uitstrekken naar God en naar de mensen, maar dat kon niet meer. Je handen zijn doorboord en je voelt je gekraakt in je doen en in je gaan, in je handel en je wandel.

Al mijn beenderen kan ik tellen. Je beenderen kon men tellen. Je beenderen betekent in het bijbelse spraakgebruik je identiteit, daar is niets meer van over, je identiteit wordt gekraakt. Dat staat ook in Psalm 6:

Mijn gebeente is ontwricht.

Je beenderen vormen de kern van wat je bent, die vormen je diepste wezen, je identiteit, wat ‘jou maakt tot jou’. Je hele gebeente wordt van zijn plaats gerukt.

Zoals men de aarde doorploegt en openscheurt, zo liggen onze beenderen ver­strooi aan de mond van het dodenrijk.  Ps.141:7.

Daar liggen die beenderen uitgestrooid aan de mond van het dodenrijk. De identiteit van die mens en van dat volk wordt dus gekraakt, dat is de tragiek van Psalm 22.

Zij verdelen mijn klederen onder elkaar. In vers 19 staat dan, dat de klederen worden verdeeld. Je kleding vormt je waardigheid, dat is wat je bent, je status. Zo staat er bijvoorbeeld in het Hooglied:

De wachters, die in de stad hun ronde deden, troffen mij aan, zij sloegen mij, verwondden mij, zij rukten mij het OVERKLEED af, de wachters der muren, zo lezen we in Hooglied 5 vers 7.

Vanouds was Israël bekleed met de Torah. En dan in de ballingschap wordt dat kleed hen afgepakt, ze mogen de Torah niet meer hebben. Als de Torah is afgepakt, heb je geen klederen meer; waar moet je nu nog in wandelen! Daar in de ballingschap voelden ze zich naakt. En dan kun je begrijpen dat ze zeggen: ze hebben onze klederen verdeeld en het lot erover geworpen.

Nebukadnessar had hun de klederen afgepakt, de tempel en al­les wat heilig was. Het werd in beslag genomen­ of verwoest en weggevoerd naar Babel.

Zo wordt een mens beroofd van zijn identiteit, beroofd van zijn waardigheid, dan is er alleen nog de leegte, dan is er alleen nog de verbijstering. Woorden van bevrijding, maar die zijn ver weg. De verlossing is ver weg. Zo staan daar dan die psalmdichters en zo staan daar die mensen in de ballingschap en ze kunnen het niet meer bij elkaar houden, de samenhang is verbroken.

En dan wordt er in vers 21 van Psalm 22 gezegd:

Red van het zwaard mijn ziel, mijn eenzame, van het geweld van de hond

Die ziel wordt dus genoemd ‘mijn eenzame’. Alleen het naakte bestaan is overgebleven, de naakte ziel. Al die beelden zijn dus in de eerste plaats beelden vanuit de ballingschap.

En later kreeg je dus de tweede fase, waar men zei: dan is dat dus ook terug te vinden in de weg van de Messias. Dan wordt het een herkenning: hé, met Hem hebben ze het ook gedaan.

Zo heeft Hij, als een herkenningspunt, die hele ballingschap op Zich genomen, zo heeft Hij die hele ballingschap doorstaan. Hij is balling geworden met de ballingen, eenzaam met de eenzamen, zwerver met de zwervers, dakloos met de daklozen, ontheemd met de ontheemden, vervreemd, samen met allen in de vervreemding.

Dan ga je de verbanden in deze psalm verstaan. Maar dan zie je ook het wonderlijke, dat deze psalm gaat ‘kantelen’. Dan gaat het van kyrie naar gloria. Van klaaglied naar jubelzang in psalm 22:

Gij hebt mij geantwoord. Ik zal uw naam aan mijn broeders verkondigen.

Ineens wordt het een lofzang. Het is net alsof deze psalm de hele Paasnacht doorgaat. En het laat­ste woord van deze psalm is:

Omdat Hij het gedaan heeft.

Hij heeft het gemaakt! Het laatste woord van deze psalm loopt helemaal parallel met het­ laat­ste woord van Jezus aan het kruis: het is volbracht! Zo staat deze hele psalm dan, maar dan terugblikkend, om het verhaal van de de kruisgang van de Messias heen.

KLIK HIERONDER OM TE LUISTEREN


Reactie verzenden

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Reactie verzenden

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

EN / NL/ עב