Psalm 2 vers 7-9 -8- Over het zoonschap gesproken -3-
Het Rijk van de Messías
Waarom woeden de heidenvolken
en bedenken de volken wat zonder inhoud is?
De koningen van de aarde stellen zich op
en de vorsten spannen samen
tegen de HEERE en tegen Zijn Gezalfde:
Laten wij Hun banden verscheuren
en Hun touwen van ons werpen!
Die in de hemel woont, zal lachen,
de Heere zal hen bespotten.
Dan zal Hij tot hen spreken in Zijn toorn,
in Zijn brandende toorn hun schrik aanjagen.
Ik heb Mijn Koning toch gezalfd
over Sion, Mijn heilige berg.
Ik zal het besluit bekendmaken:
De HEERE heeft tegen Mij gezegd: U bent Mijn Zoon,
Ík heb U heden verwekt.
Eis van Mij en Ik zal U de heidenvolken als Uw eigendom geven,
de einden der aarde als Uw bezit.
U zult hen verpletteren met een ijzeren scepter,
U zult hen in stukken slaan als aardewerk.
Nu dan, koningen, handel verstandig.
Laat u onderwijzen, rechters van de aarde.
Dien de HEERE met vreze,
verheug u met huiver.
Kus de Zoon, opdat Hij niet toornig wordt en u onderweg omkomt,
wanneer Zijn toorn slechts even ontbrandt.
Welzalig allen die tot Hem de toevlucht nemen!
Psalm 2 vers 7-9 -8-
Over het zoonschap gesproken -3-
Wie aan het bijbelse begrip ‘zoonschap’ denkt, wordt direct bepaald bij het Vaderschap van God. Immers, wil er sprake zijn van een zoon, dan moet er eerst een vader zijn. In dit geval is dit dan de hemelse Vader.
Is de afgelopen dagen hebben we stilgestaan bij het zoonschap van David het zoonschap van Jezus en het zoonschap van Israël.
En in Zijn brief aan de Galaten horen we Vader zeggen, dat ook gelovigen uit de heidenen ‘zonen’ van God mogen zijn. Of zoals Galaten 4:6 leert:
En, dat gij zonen zijt, God heeft de Geest Zijns Zoons uitgezonden in onze harten, die roept: Abba, Vader.
Geweldig toch dat jij en ik een zoon van God genoemd mogen worden! Dat we een zelfde titel mogen dragen als David, Yeshua en Israël?
Maar ik weet niet hoe het met jou is, maar bij mij knelt het wel eens en komen de vragen naar boven want, hoe kan het dat een in nood verkerende zoon van God tot zijn hemelse Vader bidt en niet door Hem verhoord wordt?
Toch gebeurt dit dagelijks onder zowel jongere als oudere gelovigen. Kinderen met kanker, radeloze ouders van een drugsverslaafd kind en depressieve bejaarden. Zij bidden allemaal tot God om hulp. En toch sterven zij, verliezen hun kind of raken dieper in de put. Is dit dan een straf van God? Of is Hij gewoon een barbaarse Vader? Of werkt het toch allemaal anders?
Het begrip ‘zoonschap’ komt in Efeziërs en in de rest van de Bijbel niet zomaar uit de lucht vallen. De apostel Paulus gebruikt hier een veel voorkomende culturele instelling als beeld voor de realiteit van de verhouding tussen God en de gelovige.
Aan het zoonschap, als culturele instelling, waren in de tijd van de bijbel bepaalde kenmerken en regels verbonden.
Wanneer in de Grieks/Romeinse cultuur onder vooraanstaande mensen een kind van het mannelijk geslacht geboren werd, was dit nog niet gelijk een zoon. Een kind groeide de eerste jaren van zijn leven op in een buitenverblijf. Daar werd hij voorbereid op het leren dragen van de verantwoordelijkheden van het zoonschap.
Eén van de rechten die bij het zoonschap hoorde, was het erfgenaamschap over het bezit van de vader. Het dragen van het erfgenaamschap werd niet lichtvaardig opgevat. Een onbekwaam kind zou namelijk al het bezit in korte tijd te gronde kunnen richten. Daarom was het belangrijk om goed na te gaan of een kind in staat zou zijn om het erfgoed van zijn vader te beheren en hem hierin te bekwamen.
Dit gebeurde dus in een verblijf buiten het huis van de vader. De aanstaande zoon stond hier, zolang hij minderjarig was, onder voogdij en toezicht van een opvoeder. In het Grieks wordt hier een woord gebruikt dat ‘pedagoog betekend.
Deze opvoeder leerde het kind datgene wat hij moest leren om later een goed bestuurder van het huis te worden en zijn weg te vinden in de samenleving.
Op het moment dat het kind meerderjarig werd en bekwaam geacht om de verantwoordelijkheden van het zoonschap te ontvangen, werd hij als zoon bij zijn vader in huis opgenomen. Hier ging wel een procedure aan vooraf. Het zoonschap en de hieraan verbonden rechten en plichten, waaronder het erfgenaamschap, werden in een document beschreven. Dit document moest bekrachtigd worden doordat zeven aanwezige getuigen het besloten met hun zegel. Minimaal één van deze zeven getuigen moest bij het overlijden van de vader kunnen getuigen dat de aangestelde zoon daadwerkelijk recht had op de erfenis, wilde de zoon deze daadwerkelijk kunnen ontvangen.
We lezen dan deze verzegeling bijvoorbeeld in Efeze 1 vers 13:
In Hem bent ook u, nadat u het Woord van de waarheid, namelijk het Evangelie van uw zaligheid, gehoord hebt; in Hem bent u ook, toen u tot geloof kwam,verzegeld met de Heilige Geest van de belofte, Die het onderpand is van onze erfenis, de verlossing die ons ten deel viel, tot lof van Zijn heerlijkheid.
Maar niet alleen natuurlijke (biologische) kinderen konden aangenomen worden tot zonen. Wanneer een vader kinderloos was, of zijn natuurlijk kind was onbekwaam tot het zoonschap, dan kon hij een ‘vreemd’ kind adopteren. Dit vreemde kind ontving dan volgens dezelfde procedure als het natuurlijke kind het zoonschap met dezelfde verantwoordelijkheden en rechten als het natuurlijke kind.
Maar daarbij veranderde voor hem wel veel meer. Hij liet zijn oude familie achter en trad toe tot een nieuw huishouden. Daarbij ontving hij tegelijkertijd een nieuwe naam, namelijk die van zijn adoptiefamilie. Bovendien kreeg hij nieuwe verantwoordelijkheden en rechten. Er was dus sprake van een totale omkeer.
In de Bijbel wordt de procedure tot het verkrijgen van het zoonschap gebruikt als beeld van toenadering van de gelovige tot God. Daarbij worden de gelovigen uit Israël als natuurlijke zonen aangemerkt en gelovigen uit de heidenen als adoptiekinderen.
Voor ons als gelovigen in deze tijd is het zo dat wij als vreemdelingen geadopteerd zijn in het zoonschap:
Maar thans in Christus Jezus zijt gij, die eertijds veraf waart, dichtbij gekomen door het bloed van Christus (…) Zo zijt gij dan geen vreemdelingen en bijwoners meer, maar medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods” (Efe. 2:13 en 19).
Het zoonschap is voor de gelovigen uit de heidenen in veel opzichten hetzelfde als voor de gelovigen uit Israël. Wij hebben het zoonschap ook nog alleen in geestelijke en niet in letterlijke zin ontvangen. Dit blijkt onder meer uit het feit dat wij fysiek, dus met ons lichaam, nog niet bij Vader in de hemel zijn
Maar eenmaal zullen wij bij Hem zijn. Als onderpand hiervoor hebben wij in Christus de verzegeling met heilige geest der belofte ontvangen
Daar laten we het vandaag even bij. De volgende keer hopen wij hier verder over na te denken. Eenmaal zullen wij bij Hem zijn. Als dat geen zegen is…
We gaan luisteren naar het lied: Jezus, wij aanbidden u.
Jezus, wij verhogen U
Wij erkennen U als Heer
U bent hier, in ons midden Heer
En onze lofprijs geeft U eer
Als wij aanbidden, bouw Uw troon
Kom Heer Jezus en neem Uw plaats
KLIK HIERONDER OM TE LUISTEREN
DELEN
[Sassy_Social_Share]