Psalm 119 vers 113 – 120: Over de Schuilplaats gesproken
Ik haat de halfhartigen,
maar Uw wet heb ik lief.
U bent mijn schuilplaats en mijn schild,
op Uw woord heb ik gehoopt
Ga weg van mij, kwaaddoeners,
zodat ik de geboden van mijn God in acht zal nemen.
Ondersteun mij overeenkomstig Uw belofte, dan zal ik leven;
laat mij in mijn hoop niet beschaamd worden.
Ondersteun mij, dan ben ik verlost
en vermaak ik mij voortdurend in Uw verordeningen.
U verwerpt allen die van Uw verordeningen afdwalen,
want hun bedrog is leugen.
U doet alle goddelozen van de aarde weg als schuim,
daarom heb ik Uw getuigenissen lief.
Het haar van mijn lichaam is te berge gerezen uit grote vrees voor U,
ik heb gevreesd voor Uw oordelen.
Psalm 119 vers 113 – 120
Over de Schuilplaats gesproken
In het stukje dat we gelezen hebben spreekt de dichter van de psalm over haat en liefhebben, over een schuilplaats en een schild, over hoop en belofte over leven, verlossing, vermaak, verwerping en dwalen vrees en oordelen.
De woorden die vanmorgen mij opvallen vinden we in vers 114:
U bent mijn schuilplaats en mijn schild, op Uw woord heb ik gehoopt
Ik moet bij het lezen van dit vers denken aan Psalm 91 waar ook over de schuilplaats wordt gesproken. En ik lees het gedeelte aan u voor:
Wie in de schuilplaats van de Allerhoogste is gezeten,
zal overnachten in de schaduw van de Almachtige.
Ik zeg tegen de HEERE: Mijn toevlucht en mijn burcht,
mijn God, op Wie ik vertrouw!
Want Híj zal u redden van de strik van de vogelvanger,
van de zeer verderfelijke pest.
Hij zal u beschutten met Zijn vlerken,
onder Zijn vleugels zult u de toevlucht nemen,
Zijn trouw is een schild en een pantser.
U zult niet vrezen voor het beangstigende van de nacht,
voor de pijl die overdag aan komt vliegen,
voor de pest, die in het donker rondgaat,
voor het verderf dat midden op de dag verwoest.
Al zullen er duizend vallen aan uw zijde
en tienduizend aan uw rechterhand –
bij u zal het onheil niet komen.
Slechts met uw ogen zult u het aanschouwen,
u zult de vergelding aan de goddelozen zien.
Deze woorden staan in mijn geheugen gegrift en ik zal u vertellen waarom. Het was denk ik in het eind van de jaren ’70 of begin jaren ’80 van de vorige eeuw dat er in Nederland sprake was van een polio epidemie. Ook in de woonplaats waar wij woonden. Mijn vrouw en ik en de vriendenkring waar wij deel vanuit maakten waren om de reden dat onze ouders tegen inenten waren niet tegen deze ziekte ingeënt. Omdat het gevaar voor besmetting zo dichtbij kwam vroegen wij ons in de vriendenkring af wat wij moesten doen.
De kans op besmetting was reëel en je kunt je voorstellen dat de discussies voor of tegen vaccinatie waren vele malen onderwerp van gesprek. Zouden we er verkeerd aan doen om ons te laten vaccineren. Zouden we daarmee God bedroeven door niet te vertrouwen op Zijn bescherming?
Uiteindelijk, op een zondagochtend, na de kerkdienst kwamen we bij een oude oma als vriendengroep terecht om een kopje koffie te drinken. Een ook nu weer kwam onze vraag op tafel. ‘Oma’, vroegen we, wat zou u doen wanneer u in de situatie was waarin wij ons bevinden. Oma was echt een oud vrouwtje, diep in de 80 en van boven tot onder, zoals dat toen gebruikelijk was in onze kringen in het zwart gekleed.
Onze vraag bleef een poosje hangen in de lucht. Het was doodstil in de kamer. En oma overdacht haar antwoord. Uiteindelijk zei zij: Ik zal jullie een verhaal vertellen wat er gebeurd is in mijn leven. Luister maar:
Het speelde zich af in de jaren 1940 – 1945 tijdens de Tweede Wereld oorlog. En ik woonde in Bodegraven samen met mijn man. We hadden via via gehoord dat de Duitsers een bombardement zouden gaan uitvoeren op onze woonplaats. Vanzelfsprekend waren we hierdoor geschokt en angstig.
Het was echter midden in de nacht dat ik wakker werd. Niet van de bommen die neervielen maar van de stem van God die mij herinnerde aan de woorden:
Al zullen er duizend vallen aan uw zijde,
en tienduizend aan uw rechterhand –
bij u zal het onheil niet komen.
Of het de volgende dag was of een paar dagen later opperde mijn man dat we zouden moeten gaan vluchten voor het naderende bombardement.
Toen vertelde ik wat de Heere tegen mij in die nacht gezegd had, en vertelde ik hem dat ik thuis zou blijven in het vertrouwen dat God mij zou beschermen. Hij had het mij immers beloofd: Bij u zal het onheil niet komen!
Maar zei ik: Jij moet weten wat je doet, want de Heere heeft het niet tot jou gezegd. Maar ik blijf thuis.
Wij, jongeren begrepen de boodschap van de oude oma. God had niet tot ons direct gesproken dat we voor de polio beschermd zouden worden en we zijn de maandag daarop met elkaar naar de huisarts gegaan.
Tsja, wat een verhaal hé?
U bent mijn schuilplaats en mijn schild, op Uw woord heb ik gehoopt
Het is voluit waar. Zo zie je maar weer!
DELEN
[Sassy_Social_Share]