Parashat Behaälotcha Met Karen Strijker 10-06-2023
We lezen
Numeri 13:1-15:41;
Haftara
Jozua 2:1-24
Hebreeën 3:7-4:11.
De Parasha begint met het uitzenden van de twaalf verspieders waarbij Moshe aan Hosea -הוֹשֵעַ- een nieuwe naam geeft, namelijk Jozua, Jehoshua -יְהוֹשֻׁעַ. Moshe doet dit simpelweg door een Jod י aan het begin van zijn naam te plaatsen. Hier wordt Jozua/Jehoshua een voorgestalte van onze Messias, Die ook zo heet. De Jozua hier in dit Bijbelboek is de zoon van Nun (14:18). Nun -נוּן- is een oud woord voor vis en betekent bevrijding. Jehoshua is de zoon van de bevrijding; onze Messias Jehoshua is de Zoon van de Bevrijder en beiden leiden het volk uiteindelijk in het Beloofde Land. In de naam Jeshoshua -יְהוֹשֻׁעַ- zit de Naam van God Zelf verstopt: JHWH -יהוה, kijk maar naar de eerste drie gelijke letters. Beide namen stammen af van het werkwoord voor redden: jasha -יְָשָׁה.
Wel, we kennen de overbekende geschiedenis en weten dat alleen Kalebh, כָּלֶב (ook te lezen als kol lebh כֹּל לֶב, één en al hart) en Jehoshua positief waren over de bevindingen in het nieuwe land en hun kansen om het in te nemen. De andere tien verspieders komen om door een plaag van God omdat ze kwaad gerucht over het nieuwe land verspreidden aan het Godsvolk.
Een deel van het volk is daardoor zo geraakt dat ze alsnog het land per direkt binnen willen vallen, maar dit heeft God niet geboden en ze komen om door de inderdaad veel sterkere Amalekieten en Kanaanieten.
Het volk klaagt weer en God wordt het zo zat dat Hij het met de pest wil slaan en met Moshe alleen verder wil gaan. Moshe pleit voor de goede Naam van God en dan vergeeft Hij weer, echter, deze hele generatie moet sterven voordat God de rest van het volk verder leidt. Daarom bracht men veertig jaar in de woestijn door.
Verscheidene offers worden door God geboden om te brengen wanneer men eenmaal in het Beloofde Land zal zijn. De eerstelingen van de oogst zijn voor God. Opvallend is het zondoffer dat voor het hele volk gebracht kan worden in het geval dat ze afdwalen. Dat is eigenlijk precies wat er was gebeurd met degenen die zelf probeerden het land binnen te vallen in hun over-enthousiasme. Dat was een dwaling want God was er niet bij en had dit niet geboden. Door middel van zo’n zondoffer kan het volk toch weer vergeving krijgen in de toekomst.
Dan vindt men een man die hout sprokkelt op Shabat en God zegt tegen Moshe om hem te stenigen tot hij dood is. Wie geen Shabat onderhoudt, die hoort niet bij het Godsvolk. De man had het kunnen weten, het was eerder gezegd..
God draagt het volk op om tsitstit, -צִיצִית- gebedskoorden, aan de hoeken van hun kleding te dragen, opdat ze Zijn geboden niet vergeten.. In die gebedskoorden zijn 613 knoopjes gevlochten en die komen overeen met de 613 ge– en verboden in de Torah.
Veertig jaar na de uittocht stuurt Jehoshua op zijn beurt verspieders het Land in. Ditmaal geen twaalf, maar slechts twee, waarschijnlijk om gemopper tegen te gaan. Deze twee ontmoeten Rachabh -רָחַב- de prostituee wiens naam betekent ruim zijn, wijd zijn, opengaan. Wel, het is duidelijk dat haar hart zich opent voor de twee verspieders en zij verbergt hen in haar huis wanneer ze gezocht worden. Haar naam heeft woordverband met het woord racham -רָחַם- barmhartig zijn, waarvan ook het woord rechem, baarmoeder. In de naam Rachabh zit ook het woord abh -אָב- vader. Vader God bewijst de verspieders barmhartigheid door deze vrouw en opnieuw bewees Hij haarzelf barmhartigheid door haar te sparen bij de inname van Jericho. Dit alles omdat ze haar hart heeft geopend voor de twee Godsmensen uit het Godsvolk.
De Hebreeënschrijver spreekt over de rust waarvan Jozua ook sprak (vs. 8). Wie ongehoorzaam is, komt niet in Gods rust, het is dus ook niet een aardse rust alleen, maar voornamelijk een rust die we bij God vinden als we Hem gehoorzaam zijn. Er worden twee woorden gebruikt voor rust in het Grieks: Καταπαυσιν, katapavsin en σαββατισμος, sabbatismos, shabatsrust. Het eerste woord zouden we in het Hebreeuws kunnen vergelijken met het Hebreeuwse woord menuchah, -מְנוּחָה, rust, vrede, waarvan David spreekt in Psalm 23. Salomo wordt in 1 Kronieken 22:9 een man van menuchah genoemd. In zijn dagen had Israel rust en vrede aan alle kanten. Het tweede woord is het Hebreeuwse woord Shabat -שָׁבַּת, de dagen die voor God zo belangrijk zijn, zowel de wekelijkse Shabat als Zijn eigen Bijbelse Feesten. Nu, wij doen er graag aan mee, Shabat shalom!
Shabbat Shalom,
Karen Strijker