Over het aanroepen van Zijn Naam gesproken
Klik hieronder om naar de uitzending te luisteren:
Psalm 105
1 Loof de HEERE, roep Zijn Naam aan,
maak Zijn daden bekend onder de volken.
2 Zing voor Hem, zing psalmen voor Hem,
spreek aandachtig van al Zijn wonderen.
3 Beroem u in Zijn heilige Naam,
laat het hart van wie de HEERE zoeken, zich verblijden.
4 Vraag naar de HEERE en Zijn kracht,
zoek Zijn aangezicht voortdurend.
5 Denk aan Zijn wonderen, die Hij gedaan heeft,
aan Zijn tekenen en de oordelen van Zijn mond,
6 nakomelingen van Abraham, Zijn dienaar,
kinderen van Jakob, Zijn uitverkorenen.
Over het aanroepen van Zijn Naam gesproken
In de voorgaande aflevering hebben we met elkaar nagedacht over de eerste woorden van de psalm waarin de dichter van de psalm in eerste instantie het volk Israel oproept om de HEERE, JHWH, te loven. Zich uit te strekken naar Hem.
In het vervolg van dit eerste vers klinkt de oproep om Zijn Naam aan te roepen. Maar wat betekend dat precies? Zijn Naam. Dus de naam van JHWH aanroepen?
Het is een goede gewoonte in het Jodendom, maar ook daarbuiten om bij bepaalde begrippen, namen of omstandigheden naar de eerste keer te gaan wat een bepaald begrip, een bepaalde naam of een bepaalde omstandigheid zich voordoet in de Bijbel te gaan.
De uitdrukking ‘de Naam van de HEERE aanroepen’ vinden we voor het eerst in Genesis 4 waar we lezen:
En Adam had opnieuw gemeenschap met zijn vrouw en zij baarde een zoon, en zij gaf hem de naam Seth. Want, zei ze, God heeft mij ander nageslacht gegeven in de plaats van Abel; Kaïn heeft hem immers gedood. En ook bij Seth werd een zoon geboren, en hij gaf hem de naam Enos. Toen begon men de Naam van de HEERE aan te roepen.
Seth krijgt ook een zoon, “Enos”, dat ‘mens’ betekent in de zin van ‘zwakke mens’ of ‘sterfelijke mens’. Uit die naam blijkt het geloof van Seth. In tegenstelling tot Kaïn en zijn nageslacht verwacht Seth niets van de mens, maar alles van God.
Het is dan ook opmerkelijk dat juist in de dagen van Enos “men de Naam van de HEERE” begint aan te roepen. Terwijl er zijn die zichzelf een naam maken op aarde, zoals we in vers 17 van hetzelfde Genesis 4 lezen, zijn er anderen die in het besef van eigen zwakheid een beroep doen op de Naam van de HEERE.
Want zegt de wijze dichter van de Spreuken in 18 vers 10: De Naam van de HEERE is een sterke toren, een rechtvaardige snelt daarheen en wordt in een veilige vesting gezet.
De Naam van de HEERE is een veilige vesting, want inderdaad Hij brengt Redding, Jeshua, Jezus, Redder. Jezus komt uit de stam van Juda, maar over hem dachten we gisteren al na.
De aanbeveling in Psalm 105 om Zijn Naam aan te roepen blijkt dus niets anders te zijn dan een aanbeveling om een beroep te doen op de reddende kracht van Jeshua, Jezus.
Prachtig toch? Maar het gaat nog verder, want evenals we gezien hebben in de voorgaande uitzending dat Psalm 105 niet alleen maar geschiedschrijving is maar eveneens een geweldige profetie bevat. Daarover lezen we onder andere in Joel 2:
28 Daarna zal het geschieden
dat Ik Mijn Geest zal uitstorten op alle vlees:
uw zonen en uw dochters zullen profeteren,
uw ouderen zullen dromen dromen,
uw jongemannen zullen visioenen zien.
29 Ja, zelfs op de dienaren en op de dienaressen
zal Ik in die dagen Mijn Geest uitstorten.
30 Ik zal wondertekenen geven aan de hemel en op de aarde:
bloed en vuur en rookzuilen.
31 De zon zal veranderd worden in duisternis
en de maan in bloed,
voor die dag van de HEERE komt,
die grote en ontzagwekkende.
32 Het zal geschieden dat ieder die de Naam van de HEERE zal aanroepen, behouden zal worden.
Ziet u wel? Ieder die de Naam van de HEERE zal aanroepen zal zalig worden. Dat was Noach in de tijd van Enos. Dat waren er 3.000 in de tijd van de Handelingen op de Pinksterdag en dat zullen er miljoenen zijn wanneer zoals Joel zegt: Dan komt de dag van de HEER, groot en ontzagwekkend. Dan zal ieder die de naam van de HEER aanroept worden gered.
Door de profeet Joël spreekt God daarom over de dag dat Hij Zijn Volk weer terug zal brengen naar Zijn land:
Ik zal mijn geest uitgieten over al wat leeft … Dan zal ik tekenen geven aan de hemel en op aarde: bloed en vuur en zuilen van rook, de zon verandert in duisternis en de maan in bloed. Dan komt de dag van de HEER, groot en ontzagwekkend. Dan zal ieder die de naam van de HEER aanroept ontkomen: op de Sion, in Jeruzalem, is een toevlucht te vinden, zoals de HEER heeft beloofd; ieder die hij roept zal worden gered. (Joël 3:1-5))
Petrus haalt dit aan in zijn toespraak in de tempel op de Pinksterdag (Handelingen 2:20-21). Feitelijk zegt hij daarmee dat deze woorden nu in vervulling konden gaan door de dood en opstanding van Christus, de Messias. Toch was dit nog niet de volledige vervulling; het kon dat ook niet zijn. Dit was inderdaad een dag waarop het oordeel over het Joodse volk zou beginnen: zij moesten nu kiezen, en in het jaar 70 (de verwoesting van de tempel van het Oude Verbond door de Romeinen) was hun tijd om.
Feitelijk zou er in het jaar 70 daarom juist geen ontkoming zijn in Jeruzalem: Jezus waarschuwde zijn volgelingen zelfs om Jeruzalem dan te ontvluchten (Lukas 21:20-22). En die dag dat er tekenen zouden zijn aan zon en maan, zou pas later komen (vs 25).
In zijn inwijdingsgebed voor de tempel had Salomo echter nog iets heel opmerkelijks gezegd:
Zelfs ook wat de vreemdeling betreft, die niet tot Uw volk Israël behoort, maar uit een ver land komt omwille van Uw Naam
want zij zullen horen van Uw grote Naam, van Uw sterke hand en van Uw uitgestrekte arm – wanneer hij komt en naar dit huis zijn gebed richt,
luistert Ú dan in de hemel, Uw vaste woonplaats, en doe overeenkomstig alles wat de vreemdeling tot U roepen zal, opdat alle volken van de aarde Uw Naam kennen en U vrezen, zoals Uw volk Israël, en erkennen dat Uw Naam is uitgeroepen over dit huis dat ik gebouwd heb. (1 Koningen 8:41-43).
Salomo vraagt hier dat God Zijn naam, die Hij aan Mozes had geopenbaard zou waarmaken aan mensen die niet tot het volk Israël zouden behoren! En juist daarom kon die profetie van Joël nog niet meteen in vervulling gaan: het evangelie, de ‘blijde boodschap’ van vergiffenis, moest eerst nog worden gepredikt aan de andere volken.
Zoals we weten was de apostel Paulus bij uitstek de prediker aan de heidenen, en het is in zijn brief aan de Romeinen dat hij zijn predikingsboodschap het duidelijkst uiteenzet. En daar lezen we dan:
Er is geen onderscheid tussen Joden en andere volken, want ze hebben allen dezelfde Heer. Hij geeft zijn rijke gaven aan allen die hem aanroepen, want er staat: ‘Ieder die de naam van de Heer aanroept, zal worden gered’ (Romeinen 10:12-13).
Dan nog even iets anders. Het Hebreeuwse woord voor roepen in het eerste vers: Loof de HEERE, roep Zijn Naam aan, is ‘qara’. En het stamwoord voor qara bestaat het idee van het aanklampen van een persoon die je ontmoet.
Weet u, zo worden we vanmorgen er bij bepaald dat we zijn Naam zullen moeten aanroepen, ons aan Hem zullen vastklampen om gered te worden.
En ook daarbij komen we bij een geweldige profetie terecht, in Zach. 8:23:
Dan zullen veel volken komen en machtige heidenvolken, om de HEERE van de legermachten in Jeruzalem te zoeken en om het aangezicht van de HEERE gunstig te stemmen.
Zo zegt de HEERE van de legermachten: In die dagen zal het gebeuren dat tien mannen uit alle talen van de heidenvolken, vastgrijpen, ja, de punt van de mantel van een Joodse man zullen zij vastgrijpen (vastklampen), en zeggen: Wij gaan met u mee, want wij hebben gehoord dat God met u is.
Als dat geen zegen is.
DELEN
[Sassy_Social_Share]