#724 Over een hogere weg gesproken -4-
02/11/2022

#724 Over een hogere weg gesproken -4-

Klik hieronder om naar de uitzending te luisteren:


Psalm 131

1 Een pelgrimslied, van David.
HEERE mijn hart is niet hoogmoedig,
mijn ogen zijn niet trots,
ook wandel ik niet in dingen
die te groot en te wonderlijk voor mij zijn.

2Voorwaar, ik heb mijn ziel tot rust
en tot stilte gebracht,
als een kind dat de borst ontwend is, bij zijn moeder,
mijn ziel is in mij als een kind dat de borst ontwend is.

3Israël, hoop op de HEERE,
van nu aan tot in eeuwigheid.

#724 Over een hogere weg gesproken -4-
De Psalm en daarmee David spreekt in deze Psalm nadrukkelijk en indringend over het thema nederigheid. In de voorgaande uitzending hebben we met elkaar nagedacht over zijn uitspraak met betrekking tot hoogmoed. En misschien is dat wel de kern, de oorsprong van de zonde. Daar ging het al mee fout in Genesis 3. We wilden als God zijn. Hoogmoed is iets wat diep, diep in ons wezen verankerd ligt.

In de tijd waarin wij leven hoor ik vaak de uitspraak: Je moet eerst van jezelf houden, wil je van anderen kunnen houden. Dat klink natuurlijk heel mooi en nobel. Maar dat is niet wat het Woord van God ons leert. In 2 Timotheüs 3 vers 2 lezen we: En weet dit dat in de laatste dagen zware tijden zullen aanbreken. Want de mensen zullen liefhebbers zijn van zichzelf, geldzuchtig, grootsprekers, hoogmoedig, lasteraars, hun ouders ongehoorzaam, ondankbaar, onheilig en zo gaat het rijtje nog een stuk verder. Tsja, het mes gaat er bij wijze van speken diep in vanmorgen.

Hoogmoed noemt Paulus hier, maar wordt eveneens door David genoemd in Psalm 131. We zien dit in het tweede deel van Davids gebed: "Mijn ogen zijn niet hoogmoedig”. Hoog van gemoed, of hooghartig.

Het woord voor hooghartig in dit vers betekent "verheven of verheven worden". Het werd vaak gebruikt om alleen een voorwerp op te tillen, bijvoorbeeld Mozes die zijn staf ophief in het boek Exodus (Exodus 7:20). Het is hetzelfde woord dat van de Heere wordt gebruikt in Jesaja 6:1, waar Jesaja zegt: "Ik zag de Heer gezeten op een troon, hoog en verheven, en de zoom van zijn mantel vulde de tempel." (Jesaja 6:1)

Er is een goede opheffing van onze ogen zoals we zagen in Psalm 121, waar we onze ogen opheffen naar de Heer: “Ik hef mijn ogen op naar de heuvels – waar komt mijn hulp vandaan? Mijn hulp komt van de Heer, de Maker van hemel en aarde.” (Psalm 121:1-2)

Maar er is ook een verkeerde opheffing van onze ogen waar we ze alleen opheffen om op andere mensen neer te kijken. En dat is wat David bedoelt met "hooghartige ogen" hier in Psalm 131. De dichter van de Spreuken zegt: Er is een generatie die zijn vader vervloekt en zijn moeder niet zegent, een generatie die rein is in zijn eigen ogen, maar van zijn vuil niet gewassen is, een generatie – wat hebben zij een hoogmoedige oogopslag –waarvan de wimpers opgetrokken zijn. (Spreuken 30:11-13)

Hooghartige ogen zijn degenen die andere mensen minachten en op hen neerkijken. Je kunt opkijken naar de Heere of neerkijken op andere mensen. Maar je kunt niet beide tegelijk doen.

Als het trotse hart te maken heeft met trots in relatie tot jezelf, hebben hooghartige ogen te maken met trots in relatie tot anderen. Dit is de trots die anderen voortdurend naar beneden haalt. Wanneer jezelf constant vergelijkt met anderen, jezelf er telkens van overtuigt dat je beter bent dan anderen.

Romeinen 12:16 vertelt ons: Wees niet trots, maar wees bereid om omgang te hebben met mensen met een lage positie. Of zoals de Herziene Staten Vertaling zegt: Wees eensgezind onder elkaar. Streef niet naar de hoge dingen, maar houd u bij de nederige. Wees niet wijs in eigen oog.

Dit kleine lied is ingeschreven omdat het als een echo is van het antwoord (2 Samuël 6:21).) waarmee David de spottende opmerking van Michal afweerde toen hij voor de Ark danste in een linnen efod, en daarom niet in koninklijke kleding, maar in de gewone kleding van de priesters: ik acht mezelf nog minder dan ik het nu laat zien, en Ik lijk laag in mijn eigen ogen.

In het algemeen is David het model van de gemoedstoestand die de dichter hier uitdrukt. Hij duwde zichzelf niet naar voren, maar liet zich uit de afzondering voorttrekken. Hij nam de troon niet met geweld in bezit, maar nadat Samuël hem gezalfd heeft, gaat hij gewillig en geduldig de lange, doornige, omslachtige weg van diepe vernedering af, totdat hij uit Gods hand ontvangt wat Gods belofte hem had verzekerd.

De vervolging door Saul duurde ongeveer tien jaar, en zijn koningschap in Hebron ving pas aan in Hebron voor een periode van zeven en een half jaar. Hij liet het aan God over om Saul en Isboset te verwijderen. Hij verliet Jeruzalem vóór Absalom. Onderwerping aan Gods leiding, tevreden met wat hem was toebedeeld, zijn de kenmerkende eigenschappen van zijn karakter. David, de dichter van de Psalm houdt deze houding zichzelf en zijn tijdgenoten als een spiegel voor, nl. aan het Israël van de periode na de ballingschap, dat in verband met een klein begin onder moeilijke omstandigheden nederigheid en tevredenheid was geleerd.

En ook nu leven we in een tijd waarin we een deel van Israel terug zien keren na eeuwen van ballingschap. En wat de toekomst zal brengen daarover zijn we niet in het ongewisse, want het profetisch Woord verteld het ons in Jeremia 23:

1 Wee de herders die de schapen van Mijn weide ombrengen en overal verspreiden, spreekt de HEERE.

2 Daarom, zo zegt de HEERE, de God van Israël, van de herders die Mijn volk weiden: Ú hebt Mijn schapen overal verspreid en verdreven, en u hebt niet naar ze omgezien. Zie, Ik ga u uw slechte daden vergelden, spreekt de HEERE.

3 Ik echter, Ik zal het overblijfsel van Mijn schapen bijeenbrengen uit al de landen waarheen Ik hen verdreven heb. Ik zal hen terugbrengen naar hun schaapskooien, en zij zullen vruchtbaar zijn en talrijk worden.

4 Ik zal over hen herders doen opstaan die hen weiden zullen. Zij zullen niet meer bevreesd zijn, ontsteld zijn of gemist worden, spreekt de HEERE.

5 Zie, er komen dagen, spreekt de HEERE, dat Ik voor David een rechtvaardige SPRUIT zal doen opstaan. Hij zal als Koning regeren en verstandig handelen, Hij zal recht en gerechtigheid doen op de aarde.

6 In Zijn dagen zal Juda verlost worden en Israël onbezorgd wonen. Dit zal Zijn Naam zijn waarmee men Hem noemen zal: DE HEERE ONZE GERECHTIGHEID.

7 Daarom zie, er komen dagen, spreekt de HEERE, dat men niet meer zal zeggen: Zo waar de HEERE leeft, Die de Israëlieten geleid heeft uit het land Egypte,

8 maar: Zo waar de HEERE leeft, Die het nageslacht van het huis van Israël geleid heeft en Die het gebracht heeft uit het land in het noorden en uit al de landen waarheen Ik hen verdreven had: zij zullen wonen in hun eigen land.

Zo mogen we Psalm 131 ook profetisch zien en lezen: Dat Israel zich onderwerpt aan Gods leiding, tevreden met wat haar is toebedeeld. Inderdaad, David, de dichter van de Psalm houdt deze houding zichzelf en zijn tijdgenoten als een spiegel voor toen, maar door middel van Psalm 131 ook nu in de tijd waarin wij leven, nl. aan het Israël van de periode na de ballingschap, dat in verband met een klein begin onder moeilijke omstandigheden nederigheid en tevredenheid was geleerd.

Als dat geen zegen is.

DELEN
[Sassy_Social_Share]

Reactie verzenden

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Reactie verzenden

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

EN / NL/ עב