#0748 Over Koningschap gesproken -2-
06/12/2022

#0748 Over Koningschap gesproken -2-

Klik hieronder om naar de uitzending te luisteren:


Psalm 132 -18-

1 Een pelgrimslied.
HEERE, denk aan David,
aan al zijn lijden,

2 hoe hij de HEERE gezworen heeft,
de Machtige Jakobs deze gelofte deed:

3 Nee, ik ga mijn tent, mijn huis, niet binnen,
ik leg mij op de rustbank, mijn bed, niet neer;

4 ik gun mijn ogen geen slaap,
mijn oogleden geen sluimer,

5 totdat ik voor de HEERE een plaats gevonden heb,
een woning voor de Machtige Jakobs!

6 Zie, wij hebben van de ark gehoord in Efratha,
hem gevonden in de velden van Jaär.

7 Laten wij Zijn woning binnengaan,
ons neerbuigen voor de voetbank van Zijn voeten.

8 Sta op, HEERE, ga naar Uw rustplaats,
U en de ark van Uw macht.

9Laat Uw priesters bekleed worden met gerechtigheid,
laat Uw gunstelingen juichen.

10Wijs het gebed Letterlijk: het gezicht. van Uw gezalfde niet af,
omwille van David, Uw dienaar.

11 De HEERE heeft David in waarheid gezworen,
en Hij zal daar niet van afwijken:
Eén van de vrucht van uw schoot
zal Ik op uw troon zetten.

12 Als uw zonen Mijn verbond in acht zullen nemen
en Mijn getuigenissen, die Ik hun leren zal,
zullen ook hun zonen tot in eeuwigheid
op uw troon zitten.

13 Want de HEERE heeft Sion verkozen,
Hij heeft het begeerd tot Zijn woongebied.

14 Dit is, zei Hij, Mijn rustplaats tot in eeuwigheid,
hier zal Ik wonen, want naar haar heb Ik verlangd.

15 Haar voedsel zal Ik rijk zegenen,
haar armen met brood verzadigen.

16 Haar priesters zal Ik kleden met heil,
haar gunstelingen zullen uitbundig juichen.

17 Daar zal Ik voor David een hoorn doen opkomen
en voor Mijn gezalfde een lamp gereedmaken.

18 Ik zal zijn vijanden met schaamte kleden,
maar op hem zal zijn diadeem schitteren.

#0748 Over Koningschap gesproken -2-
In de voorgaande uitzending zagen we dat de woorden uit vers 11 niet uitsluitend betrekking hebben op Salomo, maar indirect en misschien wel moeten we zeggen, juist op de Messias. Want we lazen daar:

De HEERE heeft David in waarheid gezworen,
en Hij zal daar niet van afwijken:
Eén van de vrucht van uw schoot
zal Ik op uw troon zetten.

En we lazen daarvan ook in Handelingen 2 dat Petrus deze woorden eveneens toepast op de Messias:

Mannenbroeders, het is mij toegestaan over de aartsvader David vrijuit tegen u te zeggen dat hij én gestorven én begraven is, en dat zijn graf tot op deze dag bij ons is.

Aangezien hij een profeet was en wist dat God hem met een eed gezworen had dat Hij uit de vrucht van zijn lichaam, - Letterlijk: lendenen- voor zover het zijn vlees betrof, de Christus zou doen opstaan om Hem op zijn troon te zetten,

daarom voorzag hij dit en zei hij over de opstanding van Christus at Zijn ziel niet is verlaten in het graf en dat Zijn vlees geen ontbinding heeft gezien.

Deze Jezus heeft God doen opstaan, waarvan wij allen getuigen zijn.

Hij dan, Die door de rechterhand van God verhoogd is en de belofte van de Heilige Geest ontvangen heeft van de Vader, heeft dit uitgestort wat u nu ziet en hoort.

David is immers niet opgevaren naar de hemelen, maar hij zegt: De Heere heeft gesproken tot mijn Heere: Zit aan Mijn rechterhand,

totdat Ik Uw vijanden neergelegd zal hebben als een voetbank voor Uw voeten.

Laat dan heel het huis van Israël zeker weten dat God Hem tot een Heere en Christus gemaakt heeft, namelijk deze Jezus, Die u gekruisigd hebt.

Wat is in deze woorden, in dit Bijbelgedeelte sprake van een ongelooflijke en onuitsprekelijke tragedie. Het volk van Israel, alle Joden die daar tijdens het Pinksterfeest aanwezig zijn, nota bene op het oogstfeest te horen dat zij hun Koning zojuist aan het kruis genageld hebben. Is er in deze wereld sprake van een grotere tragedie. Hij die hun verlossing op het oog had, de verlossing van de Romeinen, de onderdrukkers van het volk, is omgebracht door Zijn eigen volk. We hoeven hier geen hele theologische verhandelingen over te houden. Dit heeft zo’n 2000 jaar geleden plaatsgevonden daar op Golgotha.

Is daarmee alles gezegd?

Heeft God Zijn volk verstoten? Ik ben immers ook een Israëliet (horen we Paulus zeggen), uit het nageslacht van Abraham, van de stam Benjamin.

2God heeft Zijn volk, dat Hij van tevoren kende, niet verstoten. Of weet u niet wat de Schrift zegt in de geschiedenis van Elia, hoe hij God aanspreekt over Israël en zeg

3Heere, Uw profeten hebben zij gedood en Uw altaren afgebroken, en ik ben alleen overgebleven. Ook staan zij mij naar het leven.

4Maar wat zegt het Goddelijk antwoord tegen hem? Ik heb voor Mijzelf nog zevenduizend mannen overgelaten, die de knie voor het beeld van Baäl niet gebogen hebben.

5 Zo is er dan ook in deze tegenwoordige tijd een overblijfsel ontstaan, overeenkomstig de verkiezing van de genade.

6 Maar als het door genade is, is het niet meer uit de werken, anders is genade geen genade meer. En als het uit de werken is, is het geen genade meer, anders is het werk geen werk meer.

7Wat dan? Wat Israël zoekt, dat heeft het niet verkregen, maar het uitverkoren deel heeft het verkregen en de anderen zijn verhard,

8zoals geschreven staat: Jes. 29:10God heeft hun een geest van diepe slaap gegeven, ogen om niet te zien en oren om niet te horen, tot op de dag van heden.( Jes. 6:9; Ezech. 12:2; Matt. 13:14; Mark. 4:12; Luk. 8:10; Joh. 12:40; Hand. 28:26)

9 En David zegt: (Ps. 69:23) Laat hun tafel voor hen worden tot een strik, tot een valkuil, tot een struikelblok en tot vergelding.

10 Laat hun ogen verduisterd worden, zodat zij niet zien en maak hun rug voor altijd krom.

11 Ik zeg dan: Zijn zij soms gestruikeld met de bedoeling dat zij vallen zouden? Volstrekt niet! Door hun val echter is de zaligheid tot de heidenen gekomen om hen tot jaloersheid te verwekken.

12 Als dan hun val voor de wereld rijkdom betekent en hun verlies rijkdom voor de heidenen, hoeveel te meer hun volheid!

13Want tegen u, de heidenen, zeg ik: Voor zover ik de apostel van de heidenen ben, maak ik mijn bediening heerlijk,

14 om daardoor zo mogelijk mijn verwanten wat betreft het vlees tot jaloersheid te verwekken en enigen uit hen te behouden.

15 Want als hun verwerping verzoening voor de wereld betekent, wat betekent dan hun aanneming anders dan leven uit de doden?

16 En als de eerstelingen heilig zijn, dan het deeg ook, en als de wortel heilig is, dan de takken ook.

17 Als nu enige van die takken afgerukt zijn, en u, die een wilde olijfboom bent, in hun plaats (Letterlijk: in hen; of: tussen hen) bent geënt en mede deel hebt gekregen aan de wortel en de vettigheid van de olijfboom,

18 beroem u dan niet tegenover de takken. En als u zich beroemt: U draagt de wortel niet, maar de wortel u.

19 U zult dan zeggen: De takken zijn afgerukt, opdat ik zou worden geënt.

20 Dat is waar. Door ongeloof zijn zij afgerukt en u staat door het geloof. Heb geen hoge dunk van uzelf, maar vrees.

21 Want als God de natuurlijke takken niet gespaard heeft, dan is het ook mogelijk dat Hij u niet spaart.

22 Zie dan de goedertierenheid en de strengheid van God: strengheid over hen die gevallen zijn, over u echter goedertierenheid, als u in de goedertierenheid blijft. Anders zult ook u afgehouwen worden.

23 En ook zij zullen, als zij niet in het ongeloof blijven, geënt worden, want God is machtig hen opnieuw te enten.

24 Want als u afgehouwen bent uit de olijfboom die van nature wild was, en tegen de natuur in op de tamme olijfboom geënt bent, hoeveel te meer zullen zij die natuurlijke takken zijn, geënt worden op hun eigen olijfboom.

25 Want ik wil niet, broeders, dat u geen weet hebt van dit geheimenis (opdat u niet wijs zou zijn in eigen oog), dat er voor een deel verharding over Israël is gekomen, totdat de volheid van de heidenen is binnengegaan.

26En zo zal heel Israël zalig worden, Ps. 14:7; Jes. 27:9; 59:20; Jer. 31:31,32,33,34; 2 Kor. 3:16; Hebr. 8:8; 10:16 zoals geschreven staat: De Verlosser zal uit Sion komen en zal de goddeloosheden afwenden van Jakob.

27 En dit is het verbond van Mij met hen, wanneer Ik hun zonden zal wegnemen.

28 Zij zijn weliswaar wat het Evangelie betreft vijanden vanwege u, maar wat de verkiezing betreft geliefden vanwege de vaderen.

29 Want de genadegaven en de roeping van God zijn onberouwelijk.

3 0Zoals ook u immers voorheen God ongehoorzaam was, maar nu ontferming verkregen hebt door hun ongehoorzaamheid,

31 zo zijn ook zij nu ongehoorzaam geworden, opdat ook zij door de ontferming die u bewezen is, ontferming zouden verkrijgen.

32 Want God heeft hen allen in hun ongehoorzaamheid opgesloten om Zich over allen te ontfermen.

33 O, diepte van rijkdom, zowel van wijsheid als van kennis van God, Ps. 36:7hoe ondoorgrondelijk zijn Zijn oordelen en onnaspeurlijk Zijn wegen!

34 Want wie heeft de gedachten van de Heere gekend? Of wie is Zijn raadsman geweest?

35 Of wie heeft Hem eerst iets gegeven en het zal hem vergolden worden?

36 Want uit Hem en door Hem en tot Hem zijn alle dingen. Hem zij de heerlijkheid, tot in eeuwigheid. Amen.

 

DELEN
[Sassy_Social_Share]

Reactie verzenden

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Reactie verzenden

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

EN / NL/ עב