#0739 Over het heiligdom gesproken -2-
Klik hieronder om naar de uitzending te luisteren:
Psalm 132
1 Een pelgrimslied.
HEERE, denk aan David,
aan al zijn lijden,
2 hoe hij de HEERE gezworen heeft,
de Machtige Jakobs deze gelofte deed:
3 Nee, ik ga mijn tent, mijn huis, niet binnen,
ik leg mij op de rustbank, mijn bed, niet neer;
4 ik gun mijn ogen geen slaap,
mijn oogleden geen sluimer,
5 totdat ik voor de HEERE een plaats gevonden heb,
een woning voor de Machtige Jakobs!
6 Zie, wij hebben van de ark gehoord in Efratha,
hem gevonden in de velden van Jaär.
7 Laten wij Zijn woning binnengaan,
ons neerbuigen voor de voetbank van Zijn voeten.
#0739 Over het heiligdom gesproken -2-
Ik de voorgaande uitzending hebben we aan de hand van vers 7 stilgestaan bij de woning van de HEERE, de Aanwezige. En in de periode waarin Davids Koningschap was dat de Ark. In vers 6 lazen de namelijk zojuist:
Zie, wij hebben van de ark gehoord in Efratha,
hem gevonden in de velden van Jaär.
De ark van het verbond (de: Aron haBrit) was een heilige kist.
De ark werd door Basaleël (zijn naam betekend: “in de schaduw [bescherming] van God”), gemaakt tijdens de uittocht uit Egypte, bij de Sinaï. Het was een draagbare kist, waarin de twee stenen platen met daarop de tien geboden bewaard werden. Hij stond in het allerheiligste, de binnenste ruimte van de tabernakel, en later in dezelfde ruimte in de tempel van Salomo te Jeruzalem.
In Numeri 7 vers 89 lezen we: En wanneer Mozes de tent van ontmoeting binnenging om met Hem te spreken, hoorde hij een stem tot hem spreken van boven het verzoendeksel, dat op de ark van de getuigenis ligt, van tussen de twee cherubs. Zo sprak Hij tot hem.
In de voorgaande aflevering hebben we het patroon ontdekt van de ark van het verbond, in de gebeurtenissen met David, de gebeurtenis in het leven van Jezus, maar eveneens in de profetie van Zacharia.
Maar wat heeft de Ark, de woonplaats die God verkoos om in te wonen in geestelijk opzicht met Israel te maken. Want we mogen toch ook een geestelijk aspect aan de worden van Psalm 132 vers 7 toekennen?
Laten wij Zijn woning binnengaan,
ons neerbuigen voor de voetbank van Zijn voeten.
In deze en de volgende uitzending wil ik aan de hand van die gedachte met u stilstaan bij de ark als het hart van de Tabernakel het hart van de Tempel.
Te midden van alle ellende waarin Israël zich het grootste deel van haar geschiedenis heeft bevonden, konden de rechtvaardigen zich altijd vastklampen aan Gods beloften. Verspreid over de Schrift staan er vele. Het zijn onvoorwaardelijke beloften. De God van Waarheid en de God van Israël heeft gesproken. Niets of niemand zal de uitvoering ervan kunnen tegenhouden.
Een van die machtige beloften staat in Ezechiël 36. “Want Ik zal u uit de heidenen halen, en zal u uit al de landen vergaderen; en Ik zal u in uw land brengen. Dan zal Ik rein water op u sprengen, en gij zult rein worden; van al uw onreinheden en van al uw drekgoden zal Ik u reinigen. En Ik zal u een nieuw hart geven, en zal een nieuwe geest geven in het binnenste van u; en Ik zal het stenen hart uit uw vlees wegnemen, en zal u een vlezen hart geven. En Ik zal Mijn Geest geven in het binnenste van u; en Ik zal maken dat gij in Mijn inzettingen zult wandelen, en Mijn rechten zult bewaren en doen. En gij zult wonen in het land, dat Ik uw vaderen gegeven heb, en gij zult Mij tot een volk zijn, en Ik zal u tot een God zijn” (Ezech. 36:24-28).
Toen Ezechiël dit woord tot Israël bracht was het grootste deel van het volk in ballingschap. De tien stammen waren al meer dan honderd jaar eerder weggevoerd uit het land van hun vaderen. De twee overgebleven stammen, Juda en Benjamin, waren uiteindelijk in Babel terecht gekomen. Het land lag er troosteloos bij en het volk was verspreid onder de heidenen. Zo op het oog een uitzichtloze situatie, maar te midden van in dit alles zendt God Zijn profeten om de heilrijke toekomst van Zijn volk bekend te maken.
In Ezechiël 11:19 wordt dezelfde belofte herhaald.
Ik zal hun één hart geven en een nieuwe geest in uw binnenste geven. Ik zal het hart van steen uit hun vlees wegdoen en hun een hart van vlees geven, zodat zij in Mijn verordeningen gaan en Mijn bepalingen in acht nemen en die houden. Dan zullen zij Mij een volk zijn, en zal Ík hun een God zijn.
En met de woorden van Jozef tot Farao mogen we dan ook wel zeggen “dat de zaak van God vastbesloten is, en dat God haast om dezelve te doen” (Gen. 41:32).
Wat moeten we onder ‘het stenen hart’ van Israël verstaan? Vraag het een willekeurige christen, en hij zal antwoorden: dat is het verharde en onbekeerlijke hart van Israël. Het is een verklaring, die tot op zekere hoogte wel grond heeft in de Schrift. De profeet Ezechiël heeft zelf de ervaring met dit harde hart. “Maar het huis van Israël wil naar u niet horen, omdat zij naar Mij niet willen horen; want het ganse huis van Israël is stijf van voorhoofd, en hard van hart zijn zij” (Ezech. 3:7). Menigeen ziet hierin het stenen hart van Israël. Toch denk ik dat we het in een andere richting moeten zoeken.
Waar klopte het hart van Israël? Laat ik u meenemen naar de woestijn, meer dan drieduizend jaar geleden. Het volk was net verlost uit Egypte door de machtige hand van de HEERE en trok voort naar het land Kanaän. Het reisde niet als een ongeordende bende. De plaatsen van de stammen waren naar Gods voorschrift nauwkeurig bepaald. Ze moesten zich in een duidelijke formatie rondom de pas gebouwde Tabernakel legeren. Rondom de Tabernakel stonden de tenten van de Levieten. De overige stammen waren gegroepeerd in drieën en gelegerd ten noorden, oosten, zuiden en westen (zie Num. 2).
Dus wat vonden we helemaal in het centrum van de legerplaats? De Tabernakel. Eén maal per jaar ging de hogepriester de Tabernakel door tot achter het voorhangsel van het Heilige der Heiligen. Daar stond de ark van het verbond. Op de ark lag het verzoendeksel met de twee cherubim. Dat was de plaats waar God woonde in het midden van Israël. In de ark van het verbond lag de staf van Aäron, die gebloeid had, en een kruikje met manna en de stenen tafelen van de wet. Ik denk dat ik geen van de lezers hoef uit te leggen hoe belangrijk de wet in Israëls bestaan was. Daar klopte het hart van het volk! Op het verzoendeksel sprengde de hogepriester eenmaal per jaar het bloed van een stier en het bloed van een bok om verzoening te doen over de zonden van zichzelf en over die van het volk (zie Lev. 16). Er moest verzoening gedaan worden over de overtredingen die gedaan waren tegen Gods heilige wet.
Is het te ver gezocht als we zeggen dat God met ‘het stenen hart’ doelt op de stenen tafelen die Hij aan Mozes heeft gegeven? Nee toch? Jesaja zegt toch: “Hoort naar Mij, gijlieden, die de gerechtigheid kent, gij volk, in welks hart Mijn wet is!”
“En Ik zal het stenen hart uit uw vlees wegnemen, en zal u een vlezen hart geven.” God zal het stenen hart wegnemen en het volk een vlezen hart geven. Als het stenen hart doelt op Gods Woord ingeschreven in de twee stenen tafelen, eeuwenlang de inhoud, de kern van Israëls dienst aan God, wat moeten we dan verstaan onder het vlezen hart?
Het antwoord lezen we in de prachtige openingswoorden van het Evangelie naar Johannes. “En het Woord is vlees geworden” (Joh. 1:14). Hij zal het hart van Israël zijn. Hun godsdienst zal dan om Hem, om Hem alleen draaien. “Het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond.”
Dat woord voor ‘wonen’ is hier wel heel bijzonder. Het is afgeleid van het woord dat ‘tabernakel’ betekent. Hij heeft onder ons gewoond als in een tabernakel! Net als de stenen tafelen van de wet woonde Hij onder Zijn volk als in een tabernakel. Dat Johannes hier de wet en Christus naast elkaar zet, blijkt ook uit vers 17: “Want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid is door Jezus Christus geworden”.
Als dat geen zegen is.
De volgende keer hopen we hier verder over na te denken.
DELEN
[Sassy_Social_Share]