#0738 Over het heiligdom gesproken -1-
22/11/2022

#0738 Over het heiligdom gesproken -1-

Klik hieronder om naar de uitzending te luisteren:


Psalm 132

1 Een pelgrimslied.
HEERE, denk aan David,
aan al zijn lijden,

2 hoe hij de HEERE gezworen heeft,
de Machtige Jakobs deze gelofte deed:

3 Nee, ik ga mijn tent, mijn huis, niet binnen,
ik leg mij op de rustbank, mijn bed, niet neer;

4 ik gun mijn ogen geen slaap,
mijn oogleden geen sluimer,

5 totdat ik voor de HEERE een plaats gevonden heb,
een woning voor de Machtige Jakobs!

6 Zie, wij hebben van de ark gehoord in Efratha,
hem gevonden in de velden van Jaär.

7 Laten wij Zijn woning binnengaan,
ons neerbuigen voor de voetbank van Zijn voeten.

#0738 Over het heiligdom gesproken -1-
In de dagen van Saul is er niet naar de ark gevraagd (1Kr 13:3). Twintig jaar is de ark in Kirjath-Jearim, in het huis van Abinadab (1Sm 7:1-2). David begint ernaar te vragen. Wanneer hij en zijn mannen, “wij”, in Efratha zijn, “in de velden van Jaär”, horen ze over “hem” (vers 6).

De ark wordt niet bij name genoemd. De psalmist spreekt over ‘hem’ in de veronderstelling dat iedereen wel zal weten waarover hij spreekt.

De terugkeer van de ark van het verbond na de ‘Ikabod’-periode. We lezen daarvan in 1 Samuel 4:

En zijn schoondochter, de vrouw van Pinehas, was zwanger en zou baren. Toen zij het bericht hoorde dat de ark van God meegenomen was en dat haar schoonvader en haar man gestorven waren, kromde zij zich en baarde, want haar weeën overvielen haar.

En omstreeks de tijd van haar sterven spraken de vrouwen die bij haar stonden: Wees niet bevreesd, want u hebt een zoon gebaard. Maar zij antwoordde niet en nam het niet ter harte.

En zij noemde het jongetje Ikabod, en zei: De eer is weggevoerd uit Israël. Dit zei ze, omdat de ark van God meegenomen was, en vanwege haar schoonvader en haar man.

En zij zei: De eer is weggevoerd uit Israël, want de ark van God is meegenomen.

De Ikabod periode is dus de periode dat de ark van God is weggenomen.
Maar wanneer David op de troon zit, koning is, gaat hij de ark uit het huis van Abinadab ophalen (2Sm 6:2-3). Dat doet hij eerst niet op de goede manier. Dan komt de ark in het huis van Obed-Edom. Na drie maanden haalt hij daar de ark op en brengt hem op de door God voorgeschreven manier naar Sion (2Sm 6:4-17).

Dit alles s is een verwijzing naar de terugkeer van de sjechina, dat is de wolk van Gods tegenwoordigheid, het zichtbare symbool van Zijn aanwezigheid, naar Jeruzalem (Ez 43:1-7).

Op de plaats waar David de ark heeft gebracht, dat is in “Zijn woning” (Ps 74:7), de woning van God, wil het volk binnengaan om God te aanbidden (lezen we in vers 7 van Psalm 132). Historisch gebeurt dat wanneer David en het volk de ark brengen naar de tent die hij ervoor heeft gespannen (2Sm 6:17).

Tsja, en wanneer je dit alles zo leest, dan dringt de vraag zich op hoe we deze gebeurtenissen kunnen lezen. En inderdaad we kunnen het lezen als een geschiedschrijving wat er destijds heeft plaatsgevonden. Maar heeft deze gebeurtenis ook iets te zeggen over de tijd waarin wij leven of over de nabije toekomst. En de vraag stellen is in dit geval denk ik ook de vraag beantwoorden. Maar wel met alle voorzichtigheid en met gevouwen handen.

Want als we de tijd zien waarin wij leven en waarin ook het volk van Israel leeft, dan kunnen we eigenlijk niet anders dan tot de conclusie komen, en ik zeg het nogmaals met alle voorzichtigheid en schroom dat ook nu in de tijd waarin wij leven Israel leeft in een Ikabod periode. De vrouw van Pinahas zij zei: De eer is weggevoerd uit Israël, want de ark van God is meegenomen. En ook nu leeft Israel in een periode dat de eer weggevoerd is uit Israel, want de Tempel is bij wijze van spreken weggenomen uit Israel. En op die plaats staat nu een verschrikkelijk gebouw.

En we horen in de tijd waarin wij leven allerlei verschillende stemmen in Israel over de Tempelbouw, alle spullen zouden klaarliggen, de rode vaarzen zijn aanwezig. Maar moeten we ons niet in alle eerlijkheid afvragen of dit de manier is die God wil. Of dit de weg van de HEERE God is. Want in de geschiedenis met David lezen we dat hij de ark uit het huis van Abinadab ophaalt en dat hij dat de eerste keer niet op de goede manier doet. En Uzza, wiens naam de Sterkte betekend, sterft. Tsja, in eigen kracht gaat het niet. En David noemde die plaats Perez-Uzza. Breuk met de Sterkte, Breuk met de Sterke. Mogen we het zo invullen dat er sprake is van een breuk van het volk Israel met de Sterke?

Hoe het ook zij, dan vermeld de tekst: Dan komt de ark in het huis van Obed-Edom en deze naam betekend “Dienaar van Edom”. Hij was een Gethiet staat er vermeld en zij zijn de de inwoners van de Filistijnse stad Gath. Gath, was een van de vijf Filistijnse hoofdsteden (Askelon, Asdod, Gaza, Ekron en Gath). Het lag in het aan Juda toebedeelde landsdeel was de geboorteplaats van de reus Goliath.

Sommigen denken, dat Obed-Edom een herder was, geboren in Gath, een stad der Filistijnen. Het lijkt mij waarschijnlijker, dat hij uit Gath-Rimmon komt, een Levietenstad, en dat hij tot de stam Levi behoorde, maar eerlijk gezegd begrijp ik er dan niets van dat hij de naam Obed-Edom, dienaar van Edom krijgt.

Maar het bijzondere is dat de Heere God deze Obed-Edom, de dienaar van Edom, na de geschiedenis met de Breuk van de Sterke, op een heel bijzondere wijze zegent?

Obed- Edom, de dienaar van Edom, ontvangt de Ark, het symbool van Gods aanwezigheid, de sjechina, in zijn huis en de Dienaar van Edom verandert in een dienaar van de Heere God. En God zegent hem en zijn huis.

Wellicht vinden we een vergelijkbaar patroon of gebeurtenis tijdens Jezus omwandeling op aarde in Marcus 3, en ik lees voor het verband een aantal voorafgaande verzen:

1En Hij (Jezus) kwam opnieuw in de synagoge; en er was daar iemand die een verschrompelde hand had.

2En ze (de Farizeeën) letten scherp op Hem om te zien of Hij hem op de sabbat genezen zou, opdat zij Hem zouden kunnen beschuldigen.

3En Hij zei tegen de man die de verschrompelde hand had: Sta op en ga in het midden staan.

4 En Hij zei tegen hen: Is het geoorloofd op sabbatdagen goed te doen of kwaad te doen, een mens Letterlijk: ziel te behouden of te doden? En zij zwegen.

5 En nadat Hij hen rondom toornig aangekeken had, tegelijk bedroefd over de verharding van hun hart, zei Hij tegen de man: Steek uw hand uit. En hij stak hem uit, en zijn hand werd hersteld, gezond als de andere.

6 En toen de Farizeeën weggegaan waren, beraadslaagden zij meteen met de Herodianen tegen Hem hoe zij Hem om zouden kunnen brengen.

Even tussen haakjes (er is hier duidelijk sprake van een breuk tussen de leraren van het volk en in een bepaald opzicht daarmee het volk. Ze wilden van Hen af. We lezen verder:)

7En Jezus vertrok met Zijn discipelen naar de zee; (tussen haakjes, het beeld van de volkeren) en Hem volgde een grote menigte uit Galilea en uit Judea,

8 en uit Jeruzalem en uit Idumea (tussen haakjes dat zijn de Edomieten, de diennaren van Edom) en van over de Jordaan; ook een grote menigte uit de omgeving van Tyrus en Sidon (tussen haakjes: U weet wel, dat zijn de godloze steden van oorsprong) die gehoord had wat voor grote dingen Hij deed, kwam naar Hem toe.

9 En Hij zei tegen Zijn discipelen dat er steeds een scheepje bij Hem moest blijven vanwege de menigte, opdat ze Hem niet verdringen zouden.

10 Want Hij had er velen genezen, zodat allen die aandoeningen hadden, op Hem aandrongen om Hem te kunnen aanraken.

11En telkens wanneer de onreine geesten Hem zagen, vielen zij voor Hem neer en riepen: U bent de Zoon van God!

Het voert te ver om hier in dit verband verder bij stil te staan, maar zien we hier niet een paralel of een profetie met betrekking tot het volk van God en het heilsplan van God met deze wereld?

Maar daarmee is de geschiedenis niet afgelopen., want David rust niet voor de Ark op Zijn Plaats is. We lezen daarvan in Psalm 132, maar eveneens in 2 Samuel 6:

Toen ging David op weg en bracht de ark van God met blijdschap vanuit het huis van Obed-Edom over naar de stad van David.

13En het gebeurde, nadat de dragers van de ark van de HEERE zes stappen gedaan hadden, dat hij een rund en een gemest kalf offerde.

14David huppelde uit alle macht voor het aangezicht van de HEERE; en David was gekleed in een linnen priesterhemd.

15Zo brachten David en heel het huis van Israël de ark van de HEERE over, met gejuich en met bazuingeschal.

Na zes stappen, na zesduizend jaar wordt de offerdienst hersteld en wordt het gemeste kalf geslacht, zal David niet alleen het Koningschap uitoefenen maar eveneens het Priesterambt. David de Koning en Profeet en Priester van Israel, want zo lezen we: en David was gekleed in een linnen priesterhemd.

Tsja, en dan kan het niet uitblijven. Dan wordt het Feest met een Hoofdletter geschreven.
David (de Geliefde) huppelde uit alle macht voor het aangezicht van de HEERE.

Is het daarmee afgelopen? Einde verhaal? Eind goed, al goed. Nee hoor gelukkig niet. Want het patroon zet zich voort. Van 2 Samuel, via Marcus 3 naar de profeet Zacharia. Want ook daar komt de Ark, de Sjechiena de heerlijkheid van de God van Israel uit de richting van het Oosten. Evenals in Samuel 6 en Marcus 3. Laten we maar snel verder lezen:

1 Daarop leidde Hij (dat dis de HEERE) mij (Zacharia) naar de poort, de poort die naar het oosten gekeerd was.

2 En zie, de heerlijkheid van de God van Israël kwam uit de richting van het oosten, en Zijn geluid was als het bruisen van machtige wateren, en de aarde werd verlicht vanwege Zijn heerlijkheid.

3 En de aanblik van het visioen dat ik zag, was als het visioen dat ik gezien had, toen ik kwam om de stad te gronde te richten. Het waren visioenen als het visioen dat ik aan de rivier de Kebar gezien had. Toen wierp ik mij met het gezicht ter aarde.

4 En de heerlijkheid van de HEERE kwam het huis binnen via de poort die op het oosten uitzag.

5 Toen hief de Geest mij op en bracht mij in de binnenste voorhof. En zie, de heerlijkheid van de HEERE had het huis vervuld.

6 Daarop hoorde ik Iemand uit het huis met mij spreken, terwijl de Man naast mij bleef staan,

7 en Hij zei tegen mij: Mensenkind, dit is de plaats van Mijn troon en de plaats van Mijn voetzolen, (Let hierbij op de woorden van vers 7 van Psalm 132: 7 waar staat: Laten wij Zijn woning binnengaan, ons neerbuigen voor de voetbank van Zijn voeten.) waar Ik voor eeuwig wonen zal onder de Israëlieten.

Als dat geen zegen is.

Beste luisteraar, het was een beetje lang en leerstelling vanmorgen. Ik hoop dat u het mij niet kwalijk neem. Mocht u willen reageren naar aanleiding van vanmorgen, stuur dan een mail naar cees@radioisrael.nl

Ik kom in Uw heiligdom binnen
'T Voorhangsel ga ik voorbij
'K Breng U mijn offer, een zoete geur
Vrucht van wat U deed in mij

Mijn mond brengt een offer van lof, Heer
'T Gaat nu alleen om Uw eer
'T Reukwerk van mijn lofgezang
Stijgt op in Uw woning
Ik kniel voor de troon van mijn Koning
Samen met mijn stem hef ik
Ook mijn handen op tot U
'T Loflied komt diep uit mijn hart

Lofprijs, aanbidding, glorie en kracht
Komen U toe, God van 't heelal voor eeuwig
Lofprijs, aanbidding, glorie en kracht
Komen U toe, God van ’t heelal

https://www.youtube.com/watch?v=FZjcqrx-s74

DELEN
[Sassy_Social_Share]

Reactie verzenden

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Reactie verzenden

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

EN / NL/ עב