#0667 Over blijdschap gesproken -2-
Klik hieronder om naar de uitzending te luisteren:
Danklied na de ballingschap
1 Een pelgrimslied.
Toen de HEERE de gevangenen van Sion terug deed keren,
waren wij als mensen die droomden.
2 Toen werd onze mond vervuld met lachen
en onze tong met gejuich.
Toen zei men onder de heidenvolken:
De HEERE heeft grote dingen bij hen gedaan!
3 De HEERE heeft grote dingen bij ons gedaan,
daarom zijn wij verblijd.
In de Hebreeuwse Bijbel wordt het vertaald naar het Nederlands zo gelezen:
1 Een lied van beklimmingen.
Wanneer de HEER het lot van Zion herstelt
– we zien het als in een droom –
2 onze monden zullen gevuld worden met gelach,
onze tongen met liederen van vreugde.
Dan zullen zij onder de volken zeggen:
“De HEER heeft grote dingen voor hen gedaan!”
3 De HEER zal grote dingen voor ons doen
en we zullen ons verheugen.
#0667 Over blijdschap gesproken -2-
Ik wil vanmorgen nog een keer met u stil staan bij het eerste gedeelte van vers 2:
Toen werd onze mond vervuld met lachen
en onze tong met gejuich.
En in de Hebreeuwse tekst wordt het weergegeven met:
onze monden zullen gevuld worden met gelach,
onze tongen met liederen van vreugde.
Opvallend is dat de vertalers van de Herziene Vertaling het in de verleden tijd vorm hebben vertaald en de Hebreeuwse Bijbel het hier in de toekomende tijd als een profetie hebben beschreven.
En beiden is het waar. Toen de ballingen, de gevangenen uit Babel mochten terug keren was er inderdaad sprake van vreugde en blijdschap.
Maar we moeten eerlijk zijn, het was den dele. De vreugde en de blijdschap was niet volkomen.
De ballingschap van de 2 stammen Juda en Benjamin, duurde 70 jaar. Toen Cyrus of Kores koning was in Perzië en Zerubabel de leider van de Joden was, werd het volk opgeroepen om de tempel in Jeruzalem te herstellen.
In 538 voor Christus begint de terugkeer naar Jeruzalem. Een klein deel keert terug, een groot deel blijft wonen in Perzië.
In 485 voor Christus kwam een tweede deel terug, toen de herbouw van de tempel al was begonnen.
In 444 voor Christus, toen de muren van de stad herbouwd waren kwam nog een deel van de Joden terug naar Jeruzalem.
Maar we zien temidden van de mensen die blij en verheugd waren over de herbouw van de tempel dat er sprake is van mensen die juichen als van mensen die treuren. We lezen daarvan in Ezra 3:
11 Zij zongen in beurtzang bij het prijzen en bij het danken van de HEERE dat Hij goed is, dat Zijn goedertierenheid over Israël tot in eeuwigheid is. Heel het volk hief een groot gejuich aan bij het prijzen van de HEERE, omdat de fundering voor het huis van de HEERE gelegd was.
12 Maar velen van de priesters en de Levieten en de familiehoofden, namelijk de ouderen die het eerste huis op zijn fundering gezien hadden, huilden met luide stem toen zij dit huis voor hun ogen zagen, terwijl vele anderen met gejuich en met blijdschap hun stem verhieven.
13 En het volk kon geen onderscheid maken tussen het geluid van het vreugdegejuich en het geluid van het huilen van het volk, want het volk hief een groot gejuich aan en het geluid werd tot ver gehoord.
De Joodse uitleggers zeggen over dit gedeelte van Psalm 126:
Het kan worden weergegeven: ‘dan zal onze mond gevuld worden met gelach’; dat wil zeggen, als we wakker worden, zegt Arama; of liever wanneer de gevangenschap wordt teruggebracht, hetzij in letterlijke of in geestelijke zin, beide zijn een zaak van grote vreugde: de midrasj zegt, dit zal in de komende wereld zijn, en niet in deze.
En misschien moeten we de tijd waarin wij leven en Israel deel bij deel terugkomt, net als in de tijd van Kores en zijn opvolgers zoals we zojuist aanhaalden wel vergelijken met de tijd waarin wij leven.
Ook nu keert het volk niet terug in vrede, in Shalom. Wellicht is er sprake van een analogie met de tijd van Nehemia. We lezen daar in hoofdtuk 4 het volgende over:
1 Het gebeurde, toen Sanballat gehoord had dat wij de muur herbouwden, dat hij in woede ontstak en zeer geërgerd was. Hij bespotte de Joden.
Voor we verder gaan: Sanballat betekend: Sin heeft gezond gemaakt. En Sin is Sumerische maangod, patroongod van Ur. U weet wel, Babel. De tegenhanger van Jeruzalem. Er bestaat dus geen twijfel over wie deze Sanballat in werkelijkheid was, de tegenstander van JHWH. En hij bespotte de Joden. Tsaj, er is niets nieuws onder de zon als e zien hoe de Joden ook nu bespot en geplaagd worden door middel van het hand over hand toenemende antisemitisme.
We lezen weer verder in Nehemia.
2 en zei in tegenwoordigheid van zijn broeders en het leger van Samaria: Wat doen die zwakke Joden? Zal men hen hun gang laten gaan? Gaan ze offers brengen? Willen ze het vandaag nog klaarkrijgen? Willen ze de stenen uit de puinhopen weer tot leven wekken, hoewel die verbrand zijn?
3 En Tobia, de Ammoniet, stond naast hem en zei: Ook al bouwen ze, als er slechts een vos op klimt, maakt hij een bres in hun stenen muur.
4 Hoor, onze God, dat wij een voorwerp van verachting zijn en doe hun smaad terugkeren op hun eigen hoofd: geef hen over als buit in een land van gevangenschap.
5 Bedek hun ongerechtigheid niet en laat hun zonde niet uitgewist worden van voor Uw aangezicht, want zij hebben U getergd tegenover de bouwers.
6 Maar wij bouwden de muur, zodat heel de muur tot de helft ervan aaneengevoegd werd, want het hart van het volk was erop gericht om te werken.
7 Het gebeurde, toen Sanballat, Tobia, de Arabieren, de Ammonieten en de inwoners van Asdod hoorden dat het herstel van de muren van Jeruzalem vorderde en dat de bressen gedicht begonnen te worden, dat ze in hevige woede ontstaken.
8 Zij spanden allemaal samen om tegen Jeruzalem te gaan strijden en verwarring te stichten.
9 Maar wij baden tot onze God en plaatsten een wacht tegen hen, dag en nacht, vanwege hen.
10 Toen zei Juda: De kracht van de lastdragers schiet tekort en er is veel puin; wij zijn daarom niet in staat de muur te herbouwen.
11 Onze tegenstanders zeiden: Zij zullen het niet te weten komen en het niet zien tot wij in hun midden gekomen zijn en hen doodgeslagen hebben; zo zullen we het werk laten ophouden.
1 2Het gebeurde, toen de Joden die bij hen woonden, ons wel tienmaal vanuit alle plaatsen kwamen zeggen: Jullie moeten naar ons terugkeren,
13 dat ik mannen opstelde op de laagste plaatsen achter de muur bij de open plekken. Ik stelde het volk op, ingedeeld naar hun geslachten, met hun zwaarden, hun speren en hun bogen.
14 Ik zag erop toe en stond op en zei tegen de edelen, de machthebbers en de rest van het volk: Wees niet bevreesd voor hen. Denk aan de grote en ontzagwekkende Heere, en strijd voor uw broeders, uw zonen en uw dochters, uw vrouwen en uw huizen
15 Daarna gebeurde het, toen onze vijanden hoorden dat hun plan ons bekend was geworden en God hun plan verijdeld had, dat wij allen terugkeerden naar de muur, ieder naar zijn werk.
16 Vanaf die dag was het zo dat de ene helft van mijn knechten met het werk meedeed en de andere helft van hen de speren, de schilden, de bogen en de harnassen vasthield, terwijl de vorsten opgesteld stonden achter heel het huis van Juda.
17 Zij die aan de muur bouwden, zij die de lasten droegen en zij die ze oplaadden, deden met één hand het werk, en de andere hand hield de werpspies vast.
18 De bouwers hadden elk zijn zwaard aan zijn heup gegord terwijl zij aan het bouwen waren, maar de bazuinblazer bleef bij mij.
19 Ik zei tegen de edelen, de machthebbers en het overige volk: Het werk is veel en uitgebreid. Wij staan verspreid over de muur, de een ver van de ander.
20 Op de plaats waar u het bazuingeschal hoort, daar moet u zich bij ons voegen. Onze God zal voor ons strijden.
21 Zo deden wij het werk. De helft van hen hield de speren vast, van het aanbreken van de dageraad tot het opkomen van de sterren.
22 Ook zei ik in die tijd tegen het volk: Ieder moet met zijn knecht binnen Jeruzalem overnachten, zodat zij voor ons ’s nachts wacht en overdag werkploeg zijn.
23 Noch ik, noch mijn broers, noch mijn knechten, noch de mannen van de wacht die achter mij kwamen, trokken in die tijd onze kleren uit; ieder had zijn werpspies en water.
Ik hoop zo dat u de analogie, de overeenkomsten met de ijd waarin wij leven ziet. Ook nu komen vele Joden uit alle windstreken terug naar het land om het land weer op te bouwen. Maar helaas zie we ook nu dat een groot deel van de wereld, Sanballat, de grote tegenstander, het volk bespot, hen in een kwaad datlicht stelt, en het werk wil verijdelen. Samen met de tegenwoordige Tobia, de Arabieren, de Ammonieten en de inwoners van Asdod.
En dat zorgt er voor tijdens de herbouw van het land ook nu, evenals in de geschiedenis met Nehemia, een groot deel van het volk bewapend is om zich tegen de tegenstanders te verweren. Het huidige Israel kan zich evenals toen geen zwak momen veroorloven. We lazen: Noch ik, noch mijn broers, noch mijn knechten, noch de mannen van de wacht die achter mij kwamen, trokken in die tijd onze kleren uit; ieder had zijn werpspies en water.
Maar er is hoop: Hoop voor de toekomst want we lezen ook in deze geschiedenis met Nehemia: Op de plaats waar u het bazuingeschal hoort, daar moet u zich bij ons voegen. Onze God zal voor ons strijden.
En wanneer binnenkort, op dat moment het bazuin geschal wordt gehoort, daar moet u zich bij ons voegen. Onze God zal voor ons strijden.
Als dat geen zegen is.
DELEN
[Sassy_Social_Share]