Psalm 68 -17- Over Gods werk gesproken
Klik hieronder om naar de uitzending te luisteren:
29 Uw God heeft uw kracht aan u geboden;
versterk, o God, wat U aan ons gedaan hebt!
Psalm 68 -17-
Op het moment van Israëls wonderbaarlijke triomf erkenden allen dat de God van Israel onoverwinnelijk was. Sommigen schrijven deze woorden toe aan de stam van Juda, die verklaarde dat haar macht en koninklijke macht van God kwam.
Volgens andere commentatoren zijn dit de woorden van koning David
Rasji interpreteert dit echter als Israëls grote zegen voor God: Wees machtig, want U heeft al dit goede tot stand gebracht voor ons!
Hoe het ook zij, de Heere God had een groot werk aan Zijn eigen volk Israel gedaan waarvoor Israel, zoals we eerder zagen, met Mozes voorop, de Heere loofde en dankte in het lied van Mozes.
Uw God heeft uw kracht geboden. Er was niets van het volk bij, de verlossing was totaal toe te schrijven aan de God van Israel. En daarvoor dankte het volk op onnavolgbare wijze de Heere in het lied van Mozes.
Laten we het voor deze keer ook maar eens toepassen op onszelf. Op ons persoonlijk leven. Toen wij tot het geloof mochten komen en uit het slavenhuis van de tegenstander mochten vluchten, stonden wij bij wijze van spreken ook voor een onoverbrugbare zee. Maar, de Heere zij geprezen, maakte Hij de Weg vrij door het bloed van Yeshua, en mochten we aan de overkant van het water op het droge komen. Verlost van de vijand. Maar nog wel in de woestijn en niet in het Beloofde Land. Voor Israel was er alle reden om de Heere te loven en te danken voor de verlossing die Hij teweeg gebracht had. Hoeveel te meer is er reden om in de rest van ons leven hier de Heere de lof en de dank te geven. Hij heeft ons nota bene verlost van de eeuwige dood. Beseffen we dat wel voldoende?
Maar naast het loven en prijzen van de Heere, is het niet altijd bij wijze Hallelujah in ons leven. En hebben we nog een hele reis door de woestijn te gaan. Laat daarom ons gebed, net zoals hier in Psalm 68 zijn, samen met Zijn Volk: Versterk o God, wat U aan ons gedaan hebt.
Laten we niet denken dat we de reis verder wel zelf kunnen lopen, we Vader niet meer nodig hebben. Want wat een zegeningen ontving het volk niet tijdens de reis. De vuurkolom, als teken van Zijn aanwezigheid, voor Licht om ons voor struikelen te behoeden, een wolkkolom om de weg te wijzen. Het dagelijkse Brood dat uit de hemel neerdaalde, het levende Water dat uit de Rots kwam, de klederen die niet verouderden. En als teken van Zijn aanwezigheid Zijn Heiligdom in de vorm van de Tabernakel. En dan gaf Hij ook nog Zijn Woord, zijn tien woorden. Wat een zegen.
Maar welke zegeningen hebben ook wij, wedergeboren mensen in de tijd waarin wij de reis maken niet ontvangen.
Laten we eens luisteren naar een gesprekje dat Yeshua heeft met zijn omstanders:
Onze vaderen hebben het manna gegeten in de woestijn, zoals geschreven is: Hij gaf hun het brood uit de hemel te eten. Jezus dan zei tegen hen: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Niet Mozes heeft u het brood uit de hemel gegeven, maar Mijn Vader geeft u het ware brood uit de hemel. Want het brood van God is Hij Die uit de hemel neerdaalt en aan de wereld het leven geeft. Zij zeiden dan tegen Hem: Heere, geef ons altijd dat brood. En Jezus zei tegen hen: Ik ben het Brood des levens; wie tot Mij komt, zal beslist geen honger hebben, en wie in Mij gelooft, zal nooit meer dorst hebben.
Als dat geen zegen is.