Een lastige titel heeft men mij gegeven. Hoe, vanuit de Joods religieuze zienswijze, moeten we omgaan met oorlog? Hoe bedenk je zo’n titel, vroeg ik mezelf af. Bestaat er dan een soort gebruiksaanwijzing, een bijsluiter, die precies aangeeft hoe, wanneer, en waar te handelen in tijd van een beestachtige catastrofale oorlog?

Een man wilde een tocht maken door de jungle. Hij werd gewaarschuwd voor de ernstige gevaren van zo’n tocht. De verscheurende dieren, de dodelijke slangen, de moerassen en insecten. Maar hij sloot zich af voor de goedbedoelde waarschuwingen. Hij wilde niets horen en wilde niets zien en liep dan ook de jungle in met een blinddoek voor zijn ogen om het gevaar maar niet te hoeven aanschouwen. Hij overleefde de afschuwelijke tocht niet! Had hij maar naar de adviseurs geluisterd, zeggen we achteraf.

Maar als hij wel had weten te overleven en de achterblijvers het leven lieten omdat ze niet de moed hadden om nagenoeg blindelings de tocht door de jungle te aanvaarden en de verscheurende dieren hadden hun gedood, dan waren achteraf bezien de adviseurs de slechteriken of op z’n minst de sukkels die weigerden de realiteit onder ogen te zien.
Naar het nu vertaald: sommigen verlaten tegen bijna beter weten in, de omsingelde steden…

We moeten G’d net zozeer danken voor een goede tijding als een nare tijding.

Als ik terugblik naar mijn schooltijd, lagere school, gymnasium, Talmoed-hogeschool, universiteit, dan zie ik iets interessants. Niet de beste en meestbegaafde leerlingen hebben het financieel het verst geschopt. Een van mijn klasgenoten die het niet verder had weten te brengen dan de lagere school, is nu een multinational en een ander die de eindstreep van onderwijs cum laude heeft weten te halen leeft van een karig pensioentje.

Maar ik zie ook vriendjes die het weliswaar ver hebben geschopt, maar in hun privéleven een en al misère hebben meegemaakt. Mislukte huwelijken, ziekte, onverwachte armoede. En weer anderen die uitblonken in intelligentie, met nul waren begonnen, keihard hebben gewerkt, behoren nu tot de grootst denkbare weldoeners en lopen in de voorste gelederen om bijvoorbeeld nu de vluchtelingen uit Oekraïne lichamelijk en geestelijk bij te staan. Maar niet alleen zijzelf, maar ook hun kinderen zetten zich dag en nacht in om de medemens tot steun te zijn. Niemand doet tevergeefs een beroep op hun hulp.

De Joodse Raad, ingesteld door de bezetter in de oorlog (die van ’40-’45 en niet die van 2022), werd door iedereen na de oorlog zwaar beschuldigd. Zij riepen op om de bevelen van de nazi’s op te volgen ‘om erger te voorkomen’. Waartoe dit heeft geleid is u ongetwijfeld bekend. En ondertussen meenden ze zelf de dood te ontspringen. Maar in Enschede echter wist de Joodse Raad juist door zijn opstelling een hoog percentage mede-joden te redden door heimelijk op te roepen om te gaan onderduiken, maar publiekelijk te doen alsof volgzaam de bevelen van hogerhand moet worden opgevolgd.

In de Misjna, de zogenaamde Mondelinge Leer, lezen we dat we G’d even zozeer moeten danken voor een nare tijding als voor een goede tijding. Twee broers, beiden grote geleerden, konden dit niet plaatsen. G’d danken voor een nare tijding? Accepteren wel, maar danken? Zij legden hun vraag voor aan hun rebbe, de beroemde Magid van Meszritz, (een plaats in de Oekraïne). Maar hun rebbe begreep niet waarom ze zo’n eenvoudige vraag aan hem voorlegden en verwees ze naar Jankele, een van de vaste synagoge-bezoekers. Zij naar de synagoge en daar troffen ze Jankele. Jankele was een zeer eenvoudige man, een simpele ziel, ziekelijk, weduwnaar, straatarm. Kort samengevat: het summum van misère en onwetendheid. Toen de twee broers hem vroegen hoe het kan dat we G’d even zozeer moeten danken voor een nare tijding als voor een goede tijding, was zijn reactie: waarom vragen jullie dit aan mij? Met mij gaat het toch goed!

Het leven is een operatie. Soms een pijnlijke, maar er is iets voor en iets na.

Sommige mensen zetten de hele wereld op z’n kop bij een speldenprik en anderen, die een ondragelijke hoeveelheid ellende over zich heen krijgen, zien we altijd opgewekt, vrolijk en dankbaar. Ik denk aan Beppie. Ze is niet meer tussen ons. De hel van Auschwitz had ze overleefd. Dankzij de schurk dr. Mengele kon ze geen kinderen krijgen. Maar altijd vrolijk, opgewekt en dankbaar. En ik denk aan dat bejaarde echtpaar dat al hun zeven kinderen met aangetrouwde schoonzoons en schoondochters en vele kleinkinderen had verloren, en toch geluk en vrolijkheid wist uit te stralen. Nooit klaagden ze.

Een inboorling uit de jungle aan wie de moderne ontwikkelingen van techniek totaal voorbij waren gegaan, verdwaalt. Hij belandt in een stad. Ziet lantaarnpalen, huizen, trams, auto’s. Hij weet letterlijk niet wat hij ziet. Hij gaat een gebouw binnen, loopt door een lange gang, gaat een trap op en staat plotseling op een balkon. Hij kijkt naar beneden en ziet daar een grote zaal. In die zaal lopen mannen en vrouwen met mondkapjes en aan de muur hangen messen, boren, zagen. Midden in die zaal staat een tafel en op die tafel ligt een laken. Vanonder dat laken vandaan is een menselijke voet zichtbaar. Er wordt een seintje gegeven en een aantal van de gemaskerde mensen stort zich op de voet, snijdt erin, het bloed spuit eruit en onze inboorling valt flauw! Zo’n sadistisch tafereel had hij nog nooit gezien!

Hij was in de operatiezaal van een ziekenhuis beland. De patient kwam kreupel en gillend van de pijn het ziekenhuis binnen, ondergaat een pijnlijke operatie en zal dankbaar en opgelucht straks lopend het ziekenhuis verlaten. Het leven is een operatie, soms een erg pijnlijke, maar er is iets voor en er is iets na. Vanuit het Joodse Bijbelse denken moeten we naar de dokter gaan als we onverhoopt ziek zijn. We mogen dan niet redeneren dat we in Zijn Schepping niet mogen ingrijpen en dus de ziekte op z’n beloop moeten laten.

Maar als de dokter niets kan doen, dan moet dat kennelijk toch zo zijn. En of die ziekte een ziekte is veroorzaakt door een virus of het product van een zieke geest die meent omwille van zijn eigen rijkdom of macht duizenden medemensen dood en verderf te moeten brengen, ziekenhuizen te bombarderen, weeskinderen te verdrijven en mensen door uitputting en uithongering te laten sterven, maakt in essentie geen verschil.

G’ds wegen zijn vaak ondoorgrondelijk. “Niet Mijn Gedachten zijn uw gedachten en niet Mijn daden, zijn uw daden”.

Keihard moeten we het kwaad bestrijden, al wat in ons vermogen ligt moeten we inzetten om de medemens in nood te helpen. En de mens in nood zelf moet alles doen wat in zijn vermogen ligt om uit de hachelijke situatie te komen. Maar uiteindelijke moeten we weten, dat er geen gebruiksaanwijzing bestaat die aangeeft wanneer en waar een bom zal vallen of een sluipschutter zijn satanische kogel zal afschieten. We moeten ons tot G’d richten, op Hem vertrouwen en Hem smeken om aan deze ellende een eind te maken. Maar uiteindelijk zijn Zijn Wegen zijn voor ons vaak ondoorgrondelijk, want wij kunnen niet zien wat ervoor is en wat er na, alleen het nu is voor ons mensen zichtbaar. Of, zoals ik mijn lieve moeder, overlevende van de Holocaust, zo vaak heb horen zeggen: de mens wikt en G’d beschikt.

Opperrabbijn Jacobs schrijft regelmatig columns voor CIP.nl

EN / NL/ עב