We lezen: Gen. 44:18-47:27, Ezech. 37:15–28, 1 Petrus 2: 1-10
Jozef is, op het moment dat hij zich aan Benjamin en zijn halfbroers openbaart, al negen jaar onderkoning van Egypte. Juda stelt zich tot borg voor Benjamin omdat hij het verdriet van zijn vader Jakob over de beroving van kinderen niet opnieuw kan aanzien. Jozef is in de hand van de HEERE gevormd en neemt als eerstgeborene zijn priesterlijke verantwoordelijkheid voor het gezin van Jakob op. Onder zijn leiding leren de stammen van Jakob om een koninkrijk van priesters, een heilig volk te zijn. Later zal de stam van Levi, na de zonde met het gouden kalf, die priesterlijk rol van de eerstgeborenen invullen. De Levieten worden in een verbondsrelatie aan Aaron en zijn zonen toegevoegd om hen te helpen. Bij de vernieuwing van het verbond zien we dat de schaduwbeelden zoals Mozes die leerde, naar datgene wat hem geopenbaard was, werkelijkheid worden in de Messias. Jesjoea, als de Hogepriester Melchizedek, verwerft zich een koninkrijk van priesters onder alle volken. Zo lezen we in Hebreeën 7: 22 dat Hij zich tot borg stelde voor het eeuwige verbond en dat met het offer van Zijn eigen leven en bloed ook daadwerkelijk gedaan heeft. Met het aanvaarden van Zijn volmaakte offer, bevestigt de Eeuwige, de eed waarmede dat onvergankelijke priesterschap van vóór de schepping was ingesteld. Zalig en heilig is hij, die deel heeft aan de eerste opstanding: over hen heeft de tweede dood geen macht, maar zij zullen priesters van God en van Christus zijn en zij zullen met Hem als koningen heersen, [die] duizend jaren. Openbaring 20: 6
Shalom,
Presentatie: Robert Berns