Parashat Wajislach
Tora: Gen. 32:3–36:43
Haftara: Obadja 1: 1-21, Hosea 12: 13-14:9
Apostolische Geschriften: Romeinen 9
De naam van de parashat geeft het hoofdthema aan: “en hij zond”. Allereerst zend Jakob boden naar zijn tweeling broer Ezau, naar Edom. Daarna zend hij drie kudden dieren als geschenken aan zijn broer, om zijn genegenheid te winnen en zijn aangezicht te verzoenen. Daarna lezen we dat Jakob bij de doorwaadbare plaats aan de Jabbok, te Pniël met een Gezondene van God strijdt.
Zij blijken aan elkaar gewaagd. Al geeft Jakob zich niet gewonnen toch erkent hij in deze Gezondene zijn Meerdere Hebr.7:7 wanneer hij stelt: “Ik laat u niet gaan tenzij dat gij mij zegent”. Jakob ontvangt een zegen, namelijk de nieuwe naam, Israël. Dat is zijn wedergeboorte, hij ontvangt op dat moment nieuw leven. Wanneer je bevestigd wordt in je naam dan weet je je gezegend.
Hosea 12: 3 vertelt dat Jakob met God Zelf te Pniël streed. Hij had vorstelijk, oprecht gestreden met God en met mensen. Na de ontmoeting met Ezau vestigt Jakob zich voor een tijd te Sichem. Vandaar zend God hem naar Bethel. Zowel in Pniël als in Bethel ontvangt Jakob de naam Israël – strijder Gods. Maar waarom krijgt Jakob deze naam? Van wie krijgt hij deze naam?
Waarom geeft de Gezondene van de Vader hem geen direct antwoord op zijn vraag, “Hoe is Uw naam?” We zullen in deze studie ontdekken dat Jakob niet de eerste is die de naam Israël draagt, maar dat één van de namen van de Messias Zelf Israël is, Jesaja 49:3.
Een ieder die deze Messias als de Gezondene van de Vader gelovig aanvaard hebben, dragen Zijn Naam, Israël, Jes.43: 7 en zullen die naam mogen dragen, Jes.44: 5. Hij is de Schepper van Israël, Jes.43:15. In de kracht van Zijn opstanding maakt Hij alle dingen nieuw en zul je nog een nieuwe naam ontvangen, Jes.56:5. Met die nieuwe naam zul je je gezegend weten, Opb.3:12.
Luister je weer mee?
Presentator Robert Berns