Over heerlijkheid en eer gesproken (2)
Klik hieronder om naar de uitzending te luisteren:
Psalm 104
31 De heerlijkheid van de HEERE zij voor eeuwig,
laat de HEERE Zich verblijden in Zijn werken.
32 Aanschouwt Hij de aarde, dan beeft hij,
raakt Hij de bergen aan, dan roken zij.
33 Ik zal voor de HEERE zingen in mijn leven,
ik zal voor mijn God psalmen zingen, mijn leven lang.
34 Mijn overdenking van Hem zal aangenaam zijn,
ík zal mij in de HEERE verblijden.
35 De zondaars zullen van de aarde verdwijnen,
de goddelozen zullen er niet meer zijn.
Loof de HEERE, mijn ziel!
Halleluja!
Over heerlijkheid en eer gesproken (2)
Vers 31 van de Psalm zegt:
De heerlijkheid van de HEERE zij voor eeuwig,
laat de HEERE Zich verblijden in Zijn werken.
Ik wil graag nog een keer met u nadenken over het woordje heerlijkheid en dan met name over de Hebreeuwse oorsprong van het woordje: Kavod. Want ‘Kabod’ (uitspraak: kavod) is een belangrijk Hebreeuws woord dat 199 keer voorkomt in het eerste testament. We vinden het woord door het hele eerste testament, vooral bij de profeten Jesaja en Ezechiël en in de Psalmen en Spreuken.
Als zelfstandig naamwoord heeft ‘kabod’ twee betekenisaspecten. Ten eerste kan ‘kabod’ worden vertaald met: gewicht, kracht, macht, vermogen. Ten tweede betekent ‘kabod’: eer, glorie, heerlijkheid, waardigheid, luister. De tweede betekenis komt vooral voor met betrekking tot de Heere God Zelf, Zijn Goddelijkheid, Zijn Woord, Zijn naam, Zijn werken, Zijn heiligdom en Zijn stad.
Daarom is ‘kabod’/glorie dan ook een belangrijk bijbels begrip. Dit woord komt immers voor in verband met Gods Wezen, Zijn handelen en zeer veel zaken die van Hem spreken en/of Hem toebehoren.
Het is onmogelijk dat we het woord ‘kabod’/heerlijkheid in het kacer van dit programma kunnen behandelen. Maar we zullen een paar aspecten van dit woord noemen.
‘Kabod’/heerlijkheid en Gods aanwezigheid
Het begrip ‘kabod’/heerlijkheid wordt in het bijzonder gebruikt om de zichtbare manifestatie van Gods aanwezigheid te beschrijven. Nadat God het volk Israël uit Egypte had geleid tot bij de Sinai, verbleef de ‘kabod’/glorie van de HERE op de berg als een verterend vuur, waarbij ook de bedekkende wolk was (Exodus 24:16,17)1. Alleen Mozes had het grote voorrecht daar te zijn en met de Here te spreken van aangezicht tot aangezicht.
Gods ‘kabod’/luister is aanwezig in de Tabernakel en bij de offerdienst en aanbidding. Zo beloofde de Heere tijdens het offeren tot de Israëlieten te komen “…opdat zij worden geheiligd door Mijn ‘kabod’/heerlijkheid” (Exodus 29:43).
En toen Mozes de tabernakel had opgericht toonde God Zijn aanwezigheid te midden van Zijn volk, want “…de ‘kabod’/glorie van de HERE vulde de tabernakel” (Exodus 40:34,35).
‘Kabod’/glorie is ook de uitdrukking van Gods aanwezigheid bij de Ark. Daarom kreeg Eli’s kleinzoon de trieste naam ‘Ikabod’ (= geen ‘kabod’/glorie), nadat de Filistijnen de Ark Gods hadden meegenomen.
In de Bijbel wordt God vaak gesmeekt te willen redden omwille van Zijn ‘kabod’/eer. Dit houdt onder meer verband met de eer van Zijn naam onder de volken.
Zo horen we de psalmist smeken Verlos ons, God van ons heil, omwille van de ‘kabod’/eer van Uw naam… Waarom zouden de volken zeggen: waar is hun God? (Psalm 79:9,10).
En in Psalm 115 vers 1 en 2 lezen we: “Niet ons, HERE, niet ons, maar Uw naam geef ‘kabod’/eer, vanwege Uw liefde en waarheid… Waarom zouden de volken zeggen…
Dit gebed, en er zijn er meer te vinden hoor bepaalt ons bij het belang van Gods eer en glorie te zoeken en niet onze kleine menseneer te zoeken en te begeren. Ook het smeken om hulp beoogt dan Gods eer!
Dat maakt ons nederig en klein en kan ons behoeden voor eerzucht en het werken voor eigen eer. Dit zoeken en koesteren van eigen eer gebeurt vaak onbewust of juist bedekt onder een godsdienstige mantel, maar de psalmist leert ons Gods ‘kabod’/waardigheid en macht centraal te stellen. Hij bidt ‘lo lanu JHWH’, niet ons HERE…
De Here Zelf zegt ons dat Hij Zijn ‘kabod’ en lof niet met iemand of iets anders deelt: “… Mijn ‘kabod’/eer zal Ik aan geen ander geven.” (Jesaja 42:8).
De Heere God komt onze diepste eerbetuiging toe. Hoe verdrietig is het daarom niet wanneer we Hem horen vragen: “Een zoon zal de vader ‘kabed’/eren… Ik ben Vader, maar waar is Mijn ‘kabod’/eerbetoon?” (Maleachi 1:6). Die vraag van toen klinkt ook nu!
Eerbetoon aan JHWH betekent onder meer volkomen en onvoorwaardelijke erkenning van Zijn Goddelijke grootheid en de rijke inhoud van Zijn Naam. David zong hierover: “Geeft de HERE ‘kabod’/eer en kracht. Geeft de HERE de ‘kabod’/heerlijkheid van Zijn naam…” (1 Kronieken 16:28).
Dit betekent Hem eer bewijzen in ons leven, Hem erkennen als de God van glorie Die ons in Zijn hand houdt. Zijn naam hoog achten en hoog houden in de dagelijkse praktijk van ons leven, dat is Zijn naam ‘kabod’/eerbetoon geven in het besef dat Hij onuitsprekelijk verheven en luisterrijk is, maar tot ons kwam in Zijn Zoon.
We worden ook vandaag opgeroepen om kavod/eer te bewijzen:
“…brengt aan de HERE ‘kabod’/eerbetoon van Zijn naam…”(Psalm 29:1-2). Hem komt onze hulde toe, want alleen Hij is de Gloriekoning! (Psalm 24:7-10). En “Psalmzingt de ‘kabod’/glorie van Zijn naam, geeft ‘kabod’/eer…” (Psalm 66:2).
Als dat geen zegen is.
Glorie aan God.
DELEN
[Sassy_Social_Share]