Over de tien ontzagwekkende dagen gesproken (3)
Vandaag is de zevende dag van ‘de tien ontzagwekkende dagen’. Vandaag wordt extra aandacht gegeven aan het schenken van giften, bidden en vasten.
In Mattheüs 6 komen deze drie onderwerpen aan de orde die in de tien ontzagwekkende dagen geduchte dagen een belangrijke rol spelen. Er is gezegd dat drie dingen veranderen wat over een mens ten kwade besloten is:
vasten roepen geven
bekering, gebed gerechtigheid
We zien dit in Mattheüs 6:1-18 terug. Dit gedeelte van de Bergrede bespreekt ook deze drie onderwerpen. We lezen daar:
Over het geven van liefdegaven
Wees op uw hoede dat u uw liefdegave niet geeft in tegenwoordigheid van de mensen om door hen gezien te worden; anders hebt u geen loon bij uw Vader, Die in de hemelen is.
Wanneer u dan een liefdegave geeft, laat het niet voor u uitbazuinen, zoals de huichelaars in de synagogen en op de straten doen, opdat zij door de mensen geëerd zouden worden. Voorwaar, Ik zeg u: Zij hebben hun loon al.
Maar als u een liefdegave geeft, laat dan uw linkerhand niet weten wat uw rechterhand doet,
zodat uw liefdegave in het verborgene zal zijn; en uw Vader, Die in het verborgene ziet, zal het u in het openbaar vergelden.
Over het bidden
En wanneer u bidt, zult u niet zijn als de huichelaars; want die zijn er zeer op gesteld om in de synagogen en op de hoeken van de straten te staan bidden om door de mensen gezien te worden. Voorwaar, Ik zeg u dat zij hun loon al hebben.
Maar u, wanneer u bidt, ga in uw binnenkamer, sluit uw deur en bid tot uw Vader, Die in het verborgene is; en uw Vader, Die in het verborgene ziet, zal het u in het openbaar vergelden.
Als u bidt, gebruik dan geen omhaal van woorden zoals de heidenen, want zij denken dat zij door de veelheid van hun woorden verhoord zullen worden.
Word dan aan hen niet gelijk, want uw Vader weet wat u nodig hebt, voordat u tot Hem bidt.
Over het gebed des Heeren
Bidt u dan zo: Onze Vader, Die in de hemelen zijt. Uw Naam worde geheiligd.
Uw Koninkrijk kome. Uw wil geschiede, zoals in de hemel zo ook op de aarde.
Geef ons heden ons dagelijks brood.
En vergeef ons onze schulden, zoals ook wij onze schuldenaren vergeven.
En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze. Want van U is het Koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid, tot in eeuwigheid. Amen.
Want als u de mensen hun overtredingen vergeeft, zal uw hemelse Vader u ook vergeven.
Maar als u de mensen hun overtredingen niet vergeeft, zal uw Vader uw overtredingen ook niet vergeven.
Over het vasten
En wanneer u vast, toon dan geen droevig gezicht, zoals de huichelaars. Zij vervormen namelijk hun gezicht, zodat zij door de mensen gezien worden als zij vasten. Voorwaar, Ik zeg u dat zij hun loon al hebben.
Maar u, als u vast, zalf dan uw hoofd en was uw gezicht,
zodat het door de mensen niet gezien wordt als u vast, maar door uw Vader, Die in het verborgene is; en uw Vader, Die in het verborgene ziet, zal het u in het openbaar vergelden.
Opvallend zijn de drie overeenkomsten in dit gedeelte. Steeds wordt benadrukt: ‘Doe het niet om door mensen gezien te worden – dan heb je je loon al –, maar doe het in het verborgene – dan vergeldt Vader het in het openbaar.’
Yehoshua noemt het geven eerst: ‘wanneer u uw liefdegave geeft’. Het woord tsedaka betekent oorspronkelijk ‘gerechtigheid’, maar is de term geworden voor ‘aalmoes’ wat komt van het Griekse woord dat ‘barmhartigheid’ betekent.
Bidden en vasten zijn in het Woord onlosmakelijk aan elkaar verbonden. Het vasten is geen doel op zich, maar beoogt het gebed. Het gebed waar het dan om gaat, is intens, smekend, ootmoedig, vanuit een bijzondere nood of behoefte. God zal het horen en zien – als jij het niet doet om door de mensen gezien en gehoord te worden. De waarschuwing voor uiterlijk vertoon laat aan duidelijkheid niets te wensen over.
Bekering (vasten) heeft betrekking op onze relatie met onszelf, gebed op onze relatie met God en gerechtigheid (geven) op onze relatie met de ander. We kijken naar binnen, naar boven en om ons heen. ‘We moeten eerlijk zijn naar onszelf, nederig tegenover God en royaal voor onze naasten’, aldus rabbi Jonathan Sacks:
Onze wijzen leerden: er is verteld van koning Monabaz (hij leefde in de eerste eeuw, en bekeerde zich tot het Jodendom) dat hij in jaren van schaarsheid al zijn schatten en die van zijn voorouders besteedde aan liefdadigheid.
Zijn broers en andere familieleden verweten hem: ‘Je voorouders hebben schatten verzameld, steeds meer toevoegend aan die van hun voorouders, en nu verkwist jij alles!’
Hij zei: ‘Mijn voorouders verzamelden voor de wereld beneden, ik verzamelde voor de wereld boven. Zij verzamelden op een plaats waar anderen de overhand kunnen krijgen, ik verzamelde voor waar dat niet kan. Zij verzamelden iets wat geen vrucht brengt, maar ik verzamelde iets wat vrucht draagt. Zij verzamelden schatten bestaande uit geld, ik verzamelde schatten bestaande uit zielen.’
De rabbi van Kotzk zei: ‘Maak je druk om je eigen ziél en om het líchaam van de ander – en niet om je eigen lichaam en de ziel van een ander.’
De Joodse diplomaat en geleerde Don Isaac Abrabanel (1437-1508), kanselier van koning Ferdinand en koningin Isabelle van Castilië, kreeg van de koning de vraag hoeveel hij bezat.
Hij noemde een bedrag. De koning zei: ‘Je bezit zeker meer dan dat!’ Abrabanel: ‘U vroeg wat ik bezit. Het eigendom dat ik heb, bezit ik niet. Uwe majesteit kan het me morgen afnemen. Op z’n best ben ik een tijdelijke beheerder. Het bedrag dat ik noemde, is wat ik weggaf als liefdadigheid. Dat kunt u noch enige andere aardse macht van mij afnemen.’ Wij bezitten wat we willen delen.
We gaan ook deze keer weer luisteren naar een uitvoering van het lied. Deze keer naar een worship uitvoering.
Avinoe Malkenoe (Hebreeuws: onze Vader, onze Koning) is een Joods gebed dat onderdeel uitmaakt van de synagoge-liturgie van de Joodse feestdagen Rosj Hasjana en Jom Kipoer.
Met name de laatste regel is erg bekend en wordt ook afzonderlijk gezongen: Avinoe Malkenoe, “Onze Vader, onze Koning, wees ons genadig, verhoor ons, wij hebben geen daden waarop wij ons beroepen kunnen, maar toch, laat uw recht, dat U spreekt over ons, de mildheid kennen van uw trouw, ja, wil ons helpen.”