Over de tien ontzagwekkende dagen gesproken (1)
22/09/2020

Over de tien ontzagwekkende dagen gesproken (1)

De HEERE sprak tot Mozes:
Spreek tot de Israëlieten en zeg tegen hen: De feestdagen van de HEERE, die u moet uitroepen, zijn heilige samenkomsten. Dit zijn Mijn feestdagen:
Zes dagen mag er werk verricht worden, maar op de zevende dag is het sabbat, een dag van volledige rust, een heilige samenkomst. Geen enkel werk mag u doen. Het is in al uw woongebieden een sabbat voor de HEERE.
Dit zijn de feestdagen van de HEERE, de heilige samenkomsten, die u op hun vastgestelde tijd moet uitroepen.
(…)
De HEERE sprak tot Mozes:
Spreek tot de Israëlieten en zeg:In de zevende maand, op de eerste dag van de maand, moet u een rustdag houden, een gedenkdag aangekondigd door bazuingeschal, een heilige samenkomst.
U mag geen enkel dienstwerk doen en u moet de HEERE een vuuroffer aanbieden.
(…)
Zo maakte Mozes de feestdagen van de HEERE aan de Israëlieten bekend.

Leviticus 23

Over de tien ontzagwekkende dagen gesproken (1)
We beleven deze dagen, van vrijdagavond jongstleden tot en met 28 september de dagen tussen Rosh HaSjana, het Joodse- en beter gezegd het Bijbelse Nieuwjaar en Yom Kippoer, de Grote Verzoendag.

Deze dagen worden wel de ‘tien ontzagwekkende dagen genoemd. Deze dagen willen wij in dit programma met Israel mee beleven. In de voorafgaande dagen heb ik in dit programma al stilgestaan bij het herdenken van deze dagen. Vandaag wil ik hiermee verder gaan.

Rabbi Jonathan Sacks schreef over de tien geduchte dagen als ‘het heilige der heiligen in de Joodse tijd’

De sfeer in de synagoge is intens. De Goddelijke aanwezigheid is bijna tastbaar. Jesaja zei: ‘Zoek de HERE terwijl Hij te vinden is, roep Hem aan terwijl Hij nabij is’ (Jes. 55:6). De rabbi’s vroegen: Is God niet altijd te vinden en nabij? Hun antwoord: ‘Dit gaat over de tien dagen van inkeer, van Nieuwjaar tot Grote Verzoendag. God is altijd dicht bij ons, maar wij zijn niet altijd dicht bij Hem. Hij is altijd te vinden, maar wij zoeken Hem niet altijd. Om de nabijheid van God te voelen, moeten we ons inspannen. Er is een bijzonder afstemmen en afstellen nodig.

Dat gebeurt in onze heiligste plaats, de synagoge. Op de heiligste tijd, de geduchte dagen. Er is een geluid nodig, de sjofar, zo doordringend en vreemd dat het ons uit ons leven van alledag haalt en brengt naar een besef aanwezig te zijn bij iets enorms en gewichtigs. We moeten tot God naderen om te voelen dat Hij nabij is. Dat gebeurt in de tien dagen van inkeer.

Het is alsof de wereld een rechtszaal is geworden. God is de rechter. De sjofar kondigt de opening van het proces aan. Het kan een ervaring zijn die ons leven verandert. We moeten ons de meest wezenlijke vragen stellen: Wie ben ik? Waarom ben ik hier? Hoe moet ik leven? Hoe heb ik geleefd, tot nu toe? Hoe gebruikte ik Gods grootste geschenk: de tijd? Wie heb ik onrecht gedaan; hoe kan ik het rechtzetten? Waar heb ik gefaald; hoe kan ik het te boven komen? Wat in mijn leven is gebroken en behoeft herstel? Wat voor hoofdstuk wil ik schrijven in het boek des levens?

Het volk wordt opgeroepen terug te keren naar de Eeuwige.

De Toralezing is uit Deuteronomium 32, waarin we lezen over het lied van Mozes. En als we goed luisteren horen we in dit afscheidslied de geschiedenis, en de toekomst van Zijn Volk, inclusief de verschrikkelijke periode rond en in de tweede wereldoorlog. Laten we gewoon eens luisteren naar zijn woorden:

Hoor mij aan, hemel, dan zal ik spreken!
Laat de aarde de woorden van mijn mond horen.
Laat mijn leer neerdruppelen als de regen,
laten mijn woorden stromen als de dauw,
als een zachte regen op het groen,
en als regendruppels op het gewas.
Want ik zal de Naam van de Aanwezige uitroepen;
geef grootheid aan onze God!
Hij is de rots, Wiens werk volmaakt is,
want al Zijn wegen zijn een en al recht.
God is waarheid en geen onrecht;
rechtvaardig en waarachtig is Hij.
Zij hebben verderfelijk tegen Hem gehandeld;
het zijn Zijn kinderen niet. Een schandvlek!
Het is een slinkse en verdorven generatie.
Doet u dit de HEERE aan,
dwaas en onwijs volk?
Is Hij niet uw Vader, Die u verworven heeft,
Die u gemaakt heeft en u stand heeft doen houden?
Denk aan de dagen van vroeger tijd;
let op de jaren van generatie op generatie.
Vraag het uw vader, hij zal het u vertellen,
vraag het uw oudsten, zij zullen het u zeggen.
Toen de Allerhoogste aan de volken het erfelijk bezit uitdeelde,
toen Hij Adams kinderen van elkaar scheidde,
heeft Hij het grondgebied van de volken vastgesteld

overeenkomstig het aantal Israëlieten.
Want het deel van de HEERE is Zijn volk,
Jakob is het gebied dat Zijn eigendom is.
Hij vond hem in een woestijngebied,
in een woeste, huilende wildernis.
Hij omringde hem, Hij onderwees hem,
Hij beschermde hem als Zijn oogappel.
Zoals een arend zijn nest opwekt,
boven zijn jongen zweeft,
zijn vleugels uitspreidt, ze pakt
en ze draagt op zijn vlerken,
zo heeft alleen de Aanwezige hem geleid,
er was geen vreemde god bij hem.
Hij liet hem rijden op de hoogten van de aarde,
en hij at de opbrengsten van het veld.
Hij liet hem honing zuigen uit de rots,
en olie uit hard gesteente;
boter van runderen, en melk van kleinvee,
samen met het vet van lammeren,
van rammen die in Basan weiden, en van bokken,
samen met het allerbeste van de tarwe,
en druivenbloed, goede wijn, hebt u gedronken.
Maar toen Jesjurun vet werd, trapte hij achteruit
– u bent vet, u bent dik, u bent vetgemest –
toen verliet hij God, Die hem gemaakt heeft,
hij versmaadde de Rots van zijn heil.
Zij hebben Hem tot na-ijver gebracht met vreemde goden,
met gruwelijke daden hebben zij Hem tot toorn verwekt.
Zij hebben geofferd aan de demonen, niet aan God;
aan goden die zij niet kenden,
aan nieuwe goden, die kortgeleden gekomen zijn,
voor wie uw vaderen niet gehuiverd hebben.
De Rots Die u verwekt heeft, hebt u veronachtzaamd,
en u hebt de God Die u gebaard heeft, vergeten.
Toen de HEERE dat zag, verwierp Hij hen,
uit toorn tegen Zijn zonen en Zijn dochters.
Hij zei: Ik zal Mijn aangezicht voor hen verbergen;
Ik zal zien wat hun einde is,
want zij zijn een totaal verdorven generatie,
kinderen in wie geen enkele trouw is.
Zíj hebben Mij tot na-ijver gebracht met wat geen God is;
zij hebben Mij tot toorn verwekt door hun nietige afgoden.
Ík zal hen daarom jaloers maken door wat geen volk is,
door een dwaas volk zal Ik hen tot toorn verwekken.
Want een vuur is aangestoken in Mijn toorn,
het zal branden tot onder in de hel,
het zal het land met zijn opbrengst verteren
en de fundamenten van de bergen in vlam zetten.
Ik zal verschrikkelijke dingen over hen ophopen;
al Mijn pijlen schiet Ik op hen af.
Uitgeteerd door honger, verteerd door pest
en bitter verderf zullen zij zijn;
tanden van wilde dieren zal Ik op hen afsturen,
met vurig vergif van slangen die in het stof kruipen.
Buiten berooft het zwaard,
en binnenskamers de verschrikking,
zowel de jongen als het meisje,
de zuigeling samen met de grijsaard.
Ik zei: Ik zal hen naar alle kanten verspreiden,
Ik zal de gedachtenis aan hen onder de stervelingen doen ophouden,
ware het niet dat Ik beducht was voor de toorn van de vijand.
Hun tegenstanders zouden het verdraaien
en zeggen: Ónze hand is verheven,
het is niet de HEERE Die dit alles gedaan heeft.
Want zij zijn een volk dat door raadgevingen verloren gaat,
er is geen inzicht bij hen.
Waren zij maar wijs, dan zouden zij dit opmerken.
Zij zouden op hun einde letten.
Hoe zou één man er duizend kunnen achtervolgen,
en twee mannen er tienduizend laten vluchten,
tenzij hun Rots hen verkocht
en de HEERE hen uitleverde?
Want hun rots is niet zoals onze Rots,
zelfs onze vijanden kunnen hierover oordelen
Want hun wijnstok is uit de wijnstok van Sodom
en uit de velden van Gomorra;
hun druiven zijn giftige druiven,
bittere trossen hebben zij.
Hun wijn is slangenvergif,
en een venijnig gif van adders.
Is dat niet bij Mij opgeborgen,
verzegeld in Mijn schatkamers?
Aan Mij komt de wraak en de vergelding toe,
op het tijdstip dat hun voet wankelt.
Voorzeker, de dag van hun ondergang is dichtbij,
en spoedig komen de dingen die hen te wachten staan.
Want de HEERE zal Zijn volk recht verschaffen,
Hij zal berouw hebben over Zijn dienaren.
Want Hij zal zien dat hun kracht is vergaan,
en dat het met de gebondene en de vrije gedaan is.
Dan zal Hij zeggen: Waar zijn nu hun goden,
de rots tot wie zij de toevlucht namen,
van wie zij het vet van de offers aten,
van wie zij de wijn van de plengoffers dronken?
Laten zij opstaan en u helpen,
laat daar een schuilplaats voor u zijn.
Zie nu in dat Ik, Ik Die ben,
er is geen God naast Mij.
Ík dood en Ik maak levend,
Ik verwond en Ík genees
en er is niemand die uit Mijn hand redt!
Want Ik hef Mijn hand op naar de hemel
en zeg: Zo waar Ik in eeuwigheid leef:
Als Ik Mijn glinsterend zwaard wet
Mijn hand het grijpt voor het oordeel,
zal Ik de wraak laten terugkomen op Mijn tegenstanders,
en het hun die Mij haten, vergelden.
Ik zal Mijn pijlen dronken maken van bloed,
en Mijn zwaard zal vlees eten
van het bloed van de gesneuvelde en de gevangene,
van het hoofd van de vijand met zijn loshangende haar.
Juich, heidenen, met Zijn volk!
Want Hij zal het bloed van Zijn dienaren wreken.
Hij zal de wraak laten terugkomen op Zijn tegenstanders,
en Zijn land en Zijn volk verzoenen!

En Mozes kwam en sprak al de woorden van dit lied ten aanhoren van het volk, hij en Hosea, de zoon van Nun.

Toen Mozes geëindigd had al die woorden tot heel Israël te spreken,

zei hij tegen hen: Neem al de woorden waarmee ik u heden waarschuw, ter harte, zodat u uw kinderen gebiedt al de woorden van deze wet nauwlettend te houden.

Want het is geen woord zonder inhoud voor u, maar het is uw leven. En door dit woord zult u de dagen verlengen in het land waarvoor u de Jordaan oversteekt om het in bezit te nemen.

Vervolgens sprak de HEERE tot Mozes, op diezelfde dag:

Beklim het Abarimgebergte, dat is de berg Nebo, die in het land van Moab ligt en die zich tegenover Jericho bevindt, en zie het land Kanaän, dat Ik aan de Israëlieten in bezit geef.

En sterf dan op de berg die u beklimmen zult, en word verenigd met uw voorgeslacht, zoals uwbroer Aäron gestorven is op de berg Hor en met zijn voorgeslacht verenigd is.

Daarom, omdat u Mij ontrouw bent geweest te midden van de Israëlieten, bij het water van de twist van Kades, in de woestijn Zin, omdat u Mij niet geheiligd hebt te midden van de Israëlieten.

Want van een afstand zult u het land zien, maar er binnengaan, in het land dat Ik de Israëlieten geef, dat mag u niet.

Wanneer ik deze woorden hoor en lees, dan weet ik niet hoe dat bij u binnenkomt, maar ik ben diep onder de indruk van de woorden van Mozes die hier als een oude profeet de woorden uitspreekt met betrekking tot Gods plan met Zijn volk.

Om met Mozes te spreken zoals we zojuist hoorden:

Want het is geen woord zonder inhoud voor u, maar het is uw leven.

De Haftara of profetenlezing gedurende deze tien ontzagwekkende dagen is Hosea 14:2-10:

Bekeer u, Israël,
tot de Aanwezige, uw God,
want u bent gestruikeld door uw ongerechtigheid.

Neem deze woorden met u mee,
bekeer u tot de HEERE.
Zeg tegen Hem:
Neem alle ongerechtigheid weg, neem het goede aan.
Dan zullen wij de offers Letterlijk: de jonge stieren. van onze lippen nakomen.

Assyrië zal ons niet verlossen,
op paarden zullen wij niet rijden.
Wij zullen nooit meer zeggen: U bent onze god
tegen het werk van onze handen.
Bij U immers vindt een wees ontferming.

Ik zal hun afkerigheid genezen,
Ik zal hen vrijwillig liefhebben,
want Mijn toorn heeft zich van hem afgewend.
Ik zal voor Israël zijn als de dauw.
Hij zal in bloei staan als de lelie,
wortel schieten als de Libanon.

Zijn jonge loten zullen uitlopen,
zodat zijn pracht zal zijn als die van de olijfboom,
en hij zal een geur hebben als de Libanon.

Zij zullen opnieuw in zijn schaduw zitten,
koren verbouwen Letterlijk: doen leven. en in bloei staan als de wijnstok;
zijn gedachtenis zal zijn als de wijn van Libanon.

Efraïm, wat heb Ik nog met de afgoden te maken?
Ík heb hem verhoord en zal naar hem omzien.
Ik zal zijn als een altijd groene cipres.
Door Mij is bij u vrucht te vinden.

Wie is zo wijs, dat hij deze dingen begrijpt,
en zo verstandig dat hij ze kent?
De wegen van de HEERE zijn immers recht.
De rechtvaardigen zullen daarop wandelen,
maar de overtreders zullen erop struikelen.

Wat Rabbi Sacks schrijft over de geduchte- of de tien ontzagwekkende dagen als ‘het heilige der heiligen in de Joodse tijd’ doet denken aan hoe de Joodse geleerde Abraham Joshua Heschel die de sabbat ‘een kathedraal in de tijd’ heeft genoemd. Heschel stelde:

Het christendom heeft de ruimte geheiligd door kerken en kathedralen te bouwen, waar mensen in aanraking komen met het heilige. Het Jodendom heeft de tijd geheiligd. Bijzondere momenten zorgen ervoor dat de tijd geen eentonige stroom is. Heilige tijden willen ons verbinden met de Heilige en ons leven inspireren.

In Leviticus 23 staat dat de feesten een instelling voor Israel is voor eeuwig. Ieder die zich verbonden weet met Israel, of zeker ook met de Meshiach van Israel, mag dit bijzondere feest zeker gedenken want het is goed om collectief, als familie, als volk, als wereld jaarlijks gezamenlijk stil te staan bij ons handelen en denken. Ook elkaar vergeven en ruzies bijleggen om dan pas te kunnen opgaan naar het huis van Adonai.

Landen hebben zo hun jaarlijkse nationale gedenkdag, zoals Nederland op 4 mei en Israel heeft ze ook, maar de Bijbelse Gedenkdagen worden wel eens achteloos aan de kant geschoven terwijl deze juist zo diepzinnig en doeltreffend zijn.

Misschien toch iets waarmee ik je aan het denken gezet heb.

Ik wens je in ieder geval ook vandaag God zegen toe.

We gaan weer luisteren naar het lied van deze tien ontzagwekkende dagen:

Avinoe Malkenoe (Hebreeuws: onze Vader, onze Koning) is een Joods gebed dat onderdeel uitmaakt van de synagoge-liturgie van de Joodse feestdagen Rosj Hasjana en Jom Kipoer.

Joseph Hertz (gestorven in 1946), opperrabbijn van het Britse Rijk, omschreef Avinoe Malkenoe als “het oudste en meest emotionele gebed van het gehele Joodse jaar”. Het maakt gebruik van twee metaforen van G’d die elk apart in de Bijbel voorkomen: “Onze Vader” (Jesaja 63:16) en “Onze Koning” (Jesaja 33:22).

Met name de laatste regel is erg bekend en wordt ook afzonderlijk gezongen: Avinoe Malkenoe,  “Onze Vader, onze Koning, wees ons genadig, verhoor ons, wij hebben geen daden waarop wij ons beroepen kunnen, maar toch, laat uw recht, dat U spreekt over ons, de mildheid kennen van uw trouw, ja, wil ons helpen.”

We gaan luisteren:

KLIK HIERONDER OM TE LUISTEREN

 

Reactie verzenden

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Reactie verzenden

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

EN / NL/ עב