Loofhuttenfeest met Tony Jurg
Loofhuttenfeest
Tekstgedeelten: Lev.22:26 – 23:44; Zach. 14:1-21; Opb. 21:1-27.
Het zal geschieden dat al de overgeblevenen van alle heidenvolken die tegen Jeruzalem zijn opgerukt, van jaar tot jaar zullen opgaan om zich neer te buigen voor de Koning, de HEERE van de legermachten, en om het Loofhuttenfeest te vieren.
Het zal geschieden dat er geen regen zal vallen op hem die uit de geslachten van de aarde niet zal opgaan naar Jeruzalem om zich voor de Koning, de HEERE van de legermachten, neer te buigen.
Zach. 14:16-17 (HSV)
Deze sabbat hebben we in het leerhuis geen parasja studie maar staan we stil bij het Loofhuttenfeest, het zevende van de feesten van de Eeuwige. Het feest maakt onderdeel uit van die gezette tijden waarop de Eeuwige Zijn volk wil ontmoeten. En dat geldt in het bijzonder voor dit feest. Loofhuttenfeest is een feest waarop we terug mogen kijken, bij het heden stil mogen staan, en vol verwachting mogen uitkijken naar de toekomst.
Het bivakkeren in een loofhut, een tijdelijke constructie die op zichzelf niet stevig is, wil ons op praktische leren stil te staan bij de betrekkelijkheid, de vergankelijkheid en de broosheid van het leven. Het bepaald ons erbij dat wij bescherming nodig hebben. In Jesaja 4 lezen we over hoe de spruit des Heeren (vers 2) voor een ieder die in Jeruzalem ten leven opgeschreven is (vers 3), uiteindelijk tot een sukah, een loofhut zal zijn tot bescherming (vers 6).
Het Loofhuttenfeest is het enige feest in Gods profetische kalender waarbij de volken uitdrukkelijk worden betrokken. Hoe zien wij uit naar dat onbeschrijfelijke moment waarop de Messias zal verschijnen en alle volkeren samen met Israël Hem zullen dienen. Openbaring 7 vers 9 spreekt over een grote menigte, die niemand tellen kan, uit alle naties, stammen, volken en talen.
En via dat Loofhuttenfeest zijn wij op weg naar haar ‘volmaking’, die achtste dag. Openbaring spreekt daarover: ‘Zie, de tent (loofhut) van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen Zijn volk zijn, en God Zelf zal bij hen zijn en hun God zijn. En God zal alle tranen van hun ogen afwissen, en de dood zal er niet meer zijn; ook geen rouw, jammerklacht of moeite zal er meer zijn.’ (Opb. 21:3-4)