Over de tien ontzagwekkende dagen gesproken (2)
Deze dag is de vijfde van ‘de tien geduchte dagen’. Tijdens deze dagen staat het thema ‘tesjoeva’ of ‘bekering’ centraal. Daarover vandaag meer.
Hét woord dat bepalend is voor ‘de geduchte dagen’ is ‘bekering’, in het Hebreeuws tesjoeva. De dagen heten ook wel ‘de tien bekeringsdagen’. Dat betekent zeker niet dat je je alleen in die periode kunt/moet bekeren. Bekend is de uitspraak van rabbi Eliëzer Ben Horkanos:
Bekeer je één dag voor je dood.
waarmee natuurlijk gezegd wil zijn: je moet altijd bereid zijn, je weet de dag noch het uur, en je mag het daarom níét uitstellen.
De rabbijnen leren: Bekering is altijd welkom, te allen tijde – maar een speciale tijd voor bekering is de tijd van Rosj Hasjana en Jom Kipoer, de tien dagen van bekering.
Er zijn diverse elementen die horen bij ware bekering. Een bekende opsomming is die van rabbi Jona van Gerona, in zijn ‘Poorten van Bekering’ (Sja’are tesjoeva). Hij noemt twintig dingen:
Een kortere opsomming:
berouw voelen
de zonde verlaten, afzweren
spijt betuigen
lijden
je zorgen maken over de gevolgen van de zonde
schaamte tonen
zich verootmoedigen
nederigheid, ook in daden
verleiding en begeerte overwinnen
het tegenovergestelde van de zonde doen
eigen doen en laten onderzoeken
besef van de grootte en zwaarte van de zonde
besef van de ernst ook van kleinere zonden; die uit de weg gaan om ver van de grotere te blijven
de zonde belijden
bidden om verzoening
doen wat je kunt tot herstel (van schade en/of relaties)
daden van genade en waarheid najagen
je bewust zijn van de constante aanwezigheid/dreiging van de zonde
je weerhouden van de zonde als de gelegenheid zich weer voordoet
anderen van de zonde afhouden
Bekering brengt een totale verandering! Een zondaar die zich bekeert, is geliefd en kostbaar voor God alsof hij nooit gezondigd had. Zijn loon zal groot zijn. Want hij heeft de zonde geproefd en zich ervan afgekeerd, hij heeft de kwade neiging overwonnen.
Tesjoeva is zo ingrijpend dat degene die tot bekering gekomen is méér is dan wie nooit gezondigd heeft. In de Talmoed staat dat rabbi Abahoe zei: ‘Op de plaats waar berouwvolle zondaars staan, kan zelfs de volmaakt rechtvaardige niet staan, zoals gezegd is: Vrede, vrede voor hem die ver en voor hem die nabij is (Jes. 57:19); eerst voor hem die veraf en daarna pas voor hem die nabij is.’
Op verschillende manieren is gezegd dat bekering iets van de mens en God sámen is. Zo is er een verhaal dat wel wat lijkt op de gelijkenis van de verloren zoon.
Er was eens een zoon van een koning, die zo ver verwijderd was van zijn vader, dat hij minstens honderd dagen reistijd nodig had om terug te keren. Zijn vrienden zeiden tegen hem: keer terug tot je vader. Hij antwoordde: ik kan niet. Toen zond zijn vader hem een boodschap: reis zover als je kunt, en ik zal de rest van de weg tot jou komen. Zo zegt de Aanwezige
‘Keer u tot Mij, en Ik zal Mij tot u keren’ (Mal. 3:7).
Het is duidelijk dat de verantwoordelijkheid van de mens volle nadruk krijgt in de rabbijnse theologie. De mogelijkheid tot bekering is door God gegeven. Daarvoor wordt God groot gemaakt, maar de keuze is aan de mens.
Toch is hier ook nog meer van te zeggen. De vijfde bede uit het Achttiengebed, het grote gebed uit de dagelijkse liturgie, luidt:
‘Breng ons terug, onze Vader, tot uw leer,
en doe ons naderen, onze Koning, tot uw dienst.
En leid ons in volkomen boete tot U terug.
Geprezen zijt Gij, Eeuwige, wie de bekering welgevallig is.’
In het gebed wordt God niet alleen geprezen voor de mogelijkheid van bekering, en voor het feit dat God belooft de bekering te voltooien en er antwoord op te geven, maar het gaat nog een stap verder. God wordt gebeden om het initiatief te nemen, zodat de bidder zich tot Hem zal keren.
In de Midrasj op Klaagliederen 5:21 (‘Breng ons, HERE, tot U weer, dan zullen wij wederkeren’) bidt Israël tot God: ‘Koning der wereld: dit is Uw taak: Bekeer ons, dan zullen wij wederkeren.’ God antwoordt: ‘Nee, het is jullie taak, zoals gezegd is: “Keer u tot Mij, en Ik zal Mij tot u keren”’ (Mal. 3:7). Israël antwoordt: ‘Het is toch Uw taak, zoals geschreven is: “Bekeer ons, o God van ons heil”’ (Ps. 85:5).
Een Midrasj op deze psalm combineert de twee gedachten. ‘De kinderen van Korach zeiden: Hoelang zult gij zeggen: ‘Bekeer u, o afvallige kinderen’ (Jer. 3:14), terwijl Israël zei: ‘Keer weder, o God, hoelang nog?’ (Ps. 90:13). Echter, noch Gij (o God) zult uit Uzelf omkeren, noch wij zullen uit onszelf omkeren, maar we zullen tezamen terugkeren, zoals gezegd is: ‘Bekeer óns, o God van ons heil. Zult Gíj niet terugkeren en óns doen herleven?’ (Ps. 85:5-7).
Zoals Ezechiël sprak en waarvan we zijn woorden lezen in hoofdstuk 37:
De hand van de HEERE was op mij, en de HEERE bracht mij in de geest naar buiten en zette mij neer, midden in een vallei. Die lag vol beenderen.
Hij deed mij er aan alle kanten omheen gaan. En zie, er lagen er zeer veel op de grond van de vallei, en zie, ze waren zeer dor.
Hij zei tegen mij: Mensenkind, zullen deze beenderen tot leven komen? En ik zei: Heere HEERE, Ú weet het!
Toen zei Hij tegen mij: Profeteer tegen deze beenderen en zeg tegen hen: Dorre beenderen, hoor het woord van de HEERE.
Zo zegt de Heere HEERE tegen deze beenderen: Zie, Ik ga geest in u brengen en u zult tot leven komen.
Ik zal pezen op u leggen, vlees op u doen komen, een huid over u heen trekken, en geest in u geven, zodat u tot leven komt. Dan zult u weten dat Ik de HEERE ben.
Toen profeteerde ik zoals mij geboden was, en er ontstond een geluid zodra ik profeteerde, en zie, een gedruis! De beenderen kwamen bij elkaar, elk been bij het bijbehorende been.
En ik zag, en zie, er kwamen pezen op, er kwam vlees op en Hij trok er een huid overheen, maar er was geen geest in hen.
Hij zei tegen mij: Profeteer tegen de geest, profeteer, mensenkind! Zeg tegen de geest: Zo zegt de Heere HEERE: Geest, kom uit de vier windstreken en blaas in deze gedoden, zodat zij tot leven komen.
Ik profeteerde zoals Hij mij geboden had. Toen kwam de geest in hen en zij kwamen tot leven. Zij gingen op hun voeten staan, een zeer, zeer groot leger.
Toen zei Hij tegen mij: Mensenkind, deze beenderen zijn heel het huis van Israël. Zie, ze zeggen: Onze beenderen zijn verdord en onze hoop is vergaan, wij zijn afgesneden!
Profeteer daarom, en zeg tegen hen: Zo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik zal uw graven openen en Ik zal u uit uw graven doen oprijzen, Mijn volk, en Ik zal u brengen in het land van Israël.
Dan zult u weten dat Ik de HEERE ben, als Ik uw graven open en als Ik u uit uw graven doe oprijzen, Mijn volk.
Ik zal Mijn Geest in u geven, u zult tot leven komen en Ik zal u in uw land zetten. Dan zult u weten dat Ík, de HEERE, dit gesproken en gedaan heb, spreekt de HEERE.
Als dat geen zegen is.
We gaan weer luisteren naar het lied van deze tien ontzagwekkende dagen:
Avinoe Malkenoe (Hebreeuws: onze Vader, onze Koning) is een Joods gebed dat onderdeel uitmaakt van de synagoge-liturgie van de Joodse feestdagen Rosj Hasjana en Jom Kipoer.
Met name de laatste regel is erg bekend en wordt ook afzonderlijk gezongen: Avinoe Malkenoe, “Onze Vader, onze Koning, wees ons genadig, verhoor ons, wij hebben geen daden waarop wij ons beroepen kunnen, maar toch, laat uw recht, dat U spreekt over ons, de mildheid kennen van uw trouw, ja, wil ons helpen.”
We gaan luisteren naar een bewerking van Abigail Amster
KLIK HIERONDER OM TE LUISTEREN