#0708 Over benauwdheid en verlossing gesproken -3-
Klik hieronder om naar de uitzending te luisteren:
1 Een pelgrimslied.
Zij hebben mij dikwijls benauwd, vanaf mijn jeugd
– zeg dat toch, Israël.
2 Zij hebben mij dikwijls benauwd, vanaf mijn jeugd;
toch hebben zij mij niet overwonnen.
3 Ploegers hebben mijn rug geploegd,
zij hebben hun voren lang gemaakt.
4 De HEERE, Die rechtvaardig is,
heeft de touwen van de goddelozen afgehakt.
5 Laat beschaamd worden en terugwijken
allen die Sion haten.
6 Laat hen worden als gras op de daken,
dat verdort voordat men het uittrekt,
7 waarmee de maaier zijn hand niet vult,
of de schovenbinder zijn arm;
8 en de voorbijgangers zeggen niet:
De zegen van de HEERE zij met u,
wij zegenen u in de Naam van de HEERE.
#0708 Over benauwdheid en verlossing gesproken -3-
Ook in het geval dat God Zijn volk heeft moeten tuchtigen vanwege hun zonden, zoals we in de voorgaande uitzendingen met elkaar overdachten, is het daarbij niet gebleken en heeft Hij het volk maar aan laten tobben en ronddolen over deze aarde. Maar, wat een wonder. Hij is vanwege Zijn eigen verlossingswerk trouw gebleven aan Zijn plan met hen om hen ten slotte goed te doen.
Hij heeft aan de verwachtingen die Hij heeft gewekt, Zelf beantwoord en het vertrouwen dat Hij van Zijn volk heeft gevraagd, heeft Hij niet beschaamd.
De HEERE heeft de touwen van de goddelozen waarmee zij het overblijfsel hadden vastgebonden als gevangenen, afgehakt.
In Psalm 124 lezen we woorden van vergelijkbare strekking:
Onze ziel is ontkomen als een vogel
uit de strik van de vogelvanger;
de strik is gebroken
en wíj zijn ontkomen.
Hij heeft, om in het beeld te blijven, de knoop doorgehakt en nu Zelf de touwtjes in handen genomen. Het heeft er soms op geleken of Hij geen aandacht aan Zijn lijdende volk schonk. Nu blijkt dat Hij Zijn oog onophoudelijk in genade op hen gericht heeft gehouden. Hij heeft het voor Zijn volk opgenomen en hen bevrijd. Nu leidt Hij hen verder.
Hij bevrijdt en zegent het overblijfsel, terwijl “beschaamd worden en terugwijken allen die Sion haten” lazen we in vers 5: 5 Laat beschaamd worden en terugwijken allen die Sion haten.
De vijanden worden in vers 4 “de goddelozen” genoemd. Zij zijn God loos, zonder God. Hier worden ze genoemd “allen die Sion haten”. God loos, zonder God zijn dus alle mensen die Sion haten. Zonder God. Het zijn dus synoniemen van elkaar. Verschrikkelijk, want dat zijn nogal wat mensen in de afgelopen duizenden jaren geweest en hoevelen zijn er nu niet die het volk Israel haten met een diep, diep, diep gewortelde haat. In het openbaar, zet uw televisie maar eens aan, of meer bedekt. Het antisemitisme woekert maar voort. Ook in onze tijd.
Ten diepste haten zij Sion, de stad Jeruzalem, omdat die stad de stad van de grote Koning is. Dat is zonneklaar. We lezen namelijk in Mattheus 5 vers 35:
Maar Ik zeg u: Zweer in het geheel niet, niet bij de hemel, want dat is de troon van God; niet bij de aarde, want dat is de voetbank van Zijn voeten; en ook niet bij Jeruzalem, Ps. 48:3want dat is de stad van de grote Koning.
De haat blijkt in eerste instantie of ten diepste niet tegen Sion of Jeruzalem, tegen Israel en Zijn volk haar oorsprong te hebben, maar blijkt zich te richten op Hem, de Heere Jezus, dat wil zeggen op God Zelf. Een diep en diep gewortelde haat tegen hun Schepper en Formeerder.
We zouden wel wensen dat zij beter wisten, beter weten. De haters van Sion zijn allen die geen oog hebben voor God en Zijn beloften.
De verwijzing naar Sion maakt duidelijk dat het gaat om de aanwezigheid van de HEERE te midden van Zijn volk, om Zijn verbond en zegen, en de hoop op de vestiging van Zijn koninkrijk.
Wat de onderdrukkers wordt toegewenst en wat ze ook zullen krijgen, wordt vergeleken met “gras op de daken, dat verdort voordat men het uittrekt”. Gras is een beeld van de kortstondigheid van het leven (Js 40:6). Het staat vandaag op het veld en wordt morgen in de oven geworpen (Mt 6:30).
Het gras op de daken verdort nog sneller, het verdort al op dezelfde dag dat het is opgekomen. Het schiet op, het heeft geen diepe wortels, de zon komt op en verschroeit het, en de wind steekt op en neemt het mee. Zo snel is het leven voorbij van hen die Gods volk verdrukken: het is al verdord, voordat het wordt uitgetrokken.
Normaal gesproken wordt gras uitgetrokken en te drogen gelegd om het daarna als voedsel voor dieren te gebruiken. Het gras op het dak verdroogt uit zichzelf, voordat het uitgetrokken is. Het is een beeld van wat met Herodes gebeurt, evenals met de antichrist van wie Herodes een schaduwbeeld is. Herodes verbeeldt zich een god te zijn. God maakt duidelijk dat hij dat niet is.
Normaal gesproken sterft een mens eerst en wordt dan door de wormen opgegeten. Herodes wordt opgegeten door wormen, voordat hij sterft (Hd 12:21-23). Zo zal de antichrist ook zonder te sterven in de poel van vuur worden geworpen, terwijl normaliter een mens eerst sterft en pas daarna het oordeel volgt (Op 19:20; Hb 9:27).
Er is ook niets met dit verdorde gras te beginnen, want het stelt helemaal niets voor.
Laat hen worden als gras op de daken,
dat verdort voordat men het uittrekt,
waarmee de maaier zijn hand niet vult,
of de schovenbinder zijn arm;
Het is waardeloos. Een maaier kan er niets mee, laat staan dat een schovenbinder er een schoof van zou kunnen maken die hij onder zijn arm zou kunnen nemen. Dit is wel een volkomen tegenstelling met de Zaaier in een vorige psalm. Die draagt Zijn zaad, zaait dat al wenend en komt terug met gejuich, terwijl Hij Zijn schoven draagt (Ps 126:6).
Niemand, geen van “de voorbijgangers”, zal hun op hun weg de zegen van de HEERE toewensen of hen zegenen in de Naam van de HEERE (vers 8). Het toewensen van voorspoed op hun weg is dwaasheid omdat ze beschaamd worden (vers 5) en nooit voorspoedig kunnen zijn. Ze gaan een weg waarop ze hun haat tegen Gods volk de vrije loop laten.
We gaan luisteren naar Psalm 126, Shir Ha Ma’alot – Lied van Beklimmingen.
DELEN
[Sassy_Social_Share]