Deuteronomium 26:1,2 26:1 “En wanneer u in het land komt dat de HEERE, uw God, u als erfelijk bezit geeft, en u dat in bezit neemt en erin woont, moet het zó zijn 2 dat u van de eerstelingen neemt, van alle vruchten van het land, die u binnenhaalt van uw land, dat de HEERE, uw God, u geeft; en u moet die in een korf leggen en naar de plaats gaan die de HEERE, uw God, zal uitkiezen om Zijn Naam daar te laten wonen.”

De Israëlieten staan aan de oever van de rivier de Jordaan en Mozes geeft de aanwijzingen aan het volk wat ze wel en niet mogen wanneer ze in het Beloofde Land zijn aangekomen. Het land zal heel vruchtbaar zijn wanneer er geleefd wordt volgens de wetten en regels van Jahweh. De eerste opbrengsten van het land moeten aan de priesters worden geschonken die deze offergave voor de Eeuwige zullen aannemen.  Daarna lezen we over het aanbieden van de tienden. Het vervolg van de parasja is gewijd aan hetgeen door Mozes aan het volk wordt verteld over het ontvangen van zegen bij het volgen van de geboden en verordeningen van de Ene en de vloek bij het afwijken daarvan. Het woord (Ki) Tavo תבוא van de parasja komt van het werkwoord ‘bo’ בוא wat staat voor komen en binnengaan. In het woord zien we de Aleph א en Beth ב wat staat voor אב ab vader. Hier zien we het aspect van “relatie” terug zoals we dit door de hele Bijbel zien. Hij de Eeuwige wil relatie met ons hebben en houden. En wij mogen ja, en Amen zeggen op de Elohim van Amen.

Uitzendingen: Elke vrijdag 21:00 uur (herhaling op zaterdag 02:00, 10.00 uur en 19.00 uur, zondag 02:00 uur en 09.00 uur en maandag 02:00 uur).

Shalom,

Presentator: Arnold Visscher

EN / NL/ עב