Het Arava Institute for Environmental Studies heeft de eerste dadels geplukt van palmbomen gekweekt uit circa 2000 jaar oude zaden. De dadelpitten werden gevonden in de vesting van Herodus bij Masada en in een grot bij Jericho, en dateren van tussen 155 vóór en 300 na de gewone jaartelling. 

Het landbouwkundig onderzoekscentrum van kibboets Ketura in de Negev-woestijn haalde al in 2005 het nieuws, toen zij de eerste palmboom wisten te kweken uit de pitten van dadels gegeten in de Tweede Tempelperiode. Het gaat om een voorheen uitgestorven dadelsoort, de Judea-dadel. De pitten werden gevonden bij Masada, waar 960 Joodse opstandelingen in het jaar 74 van onze jaartelling massazelfmoord pleegden na een lange belegering door Romeinen. Helaas bleek de palmboom mannelijk te zijn, waardoor er geen vruchten aan groeien. Onderzoekers dr. Sarah Sallon en dr. Elaine Solowey noemden hun eerste boom Methuselah, naar de oudste figuur in de Bijbel.

Zij lieten zich niet uit het veld slaan, en hebben sindsdien een aantal meer dadelpalmen gekweekt uit oeroude pitten uit archeologische opgravingen, waaronder enkele vrouwelijke. Één daarvan wisten zij tot nu toe te bevruchten, een boom die de onderzoeksters Hannah noemden. Hannah werd gekweekt uit een pit die aangetroffen werd in een grafgrot nabij Jericho, uit circa de vierde eeuw na de gewone jaartelling. Voorzichtig bestoven zij de bloemen van Hannah met stuifmeel van Methuselah. Van de dadels die geproefd werden, bewaarde men de pitten voor nader onderzoek. Dadels werden individueel verpakt en verkoeld verzonden naar verschillende andere laboratoria.

Dadels: symbolisch en economisch belangrijk
De Judea-dadels hebben grotere pitten dan moderne varianten, en hebben een honingachtige smaak. Genetisch lijken zij op dadelsoorten uit Irak, die vermoedelijk mee werden genomen naar Israel na de Babylonische ballingschap. Dadels spelen zowel in de Joodse als Arabische cultuur een grote rol: de takken worden ritueel gebruikt in het Jodendom, de Bijbel beschrijft Israel als gezegend met tarwe, gerst, druiven, vijgen, olijven, granaatappels en dadels, en in de Islam wordt het na het vasten tijdens de Ramadan aangebeten met dadels. De Judea-dadel gold in de oudheid als symbool van het land Israel zelf, stond op munten uit het Israëlitische koninkrijk en gold als belangrijk exportproduct: Herodotus en Plinius de Oudere schreven er allebei lovend over. Door de dadelteelt werd Jericho een belangrijke handelsstad: de plaatselijke dadels waren blijkbaar lekker, goed houdbaar, en daardoor beter geschikt voor export dan die uit Egypte. Nadat de eerste Joodse opstand tegen de Romeinen werd neergeslagen, liet keizer Vespasianus munten slaan met een huilende vrouw onder een palmboom om zijn overwinning over de Joden te vieren.

De dadelsoort werd intensief gekweekt in de oudheid, maar in de vroege middeleeuwen ging de soort verloren. Klimaatverandering en schade (ook aan irrigatiesystemen) door oorlogen rondom de val van het Romeinse rijk en de kruistochten betekenden het einde van de teelt van deze ondersoort, en al gauw wist niemand meer hoe deze dadels eruit zagen of proefden, meer dan duizend jaar, tot enige dagen geleden.

“Gelukkig smaken ze goed. Ik weet niet wat we hadden moeten doen als ze vies waren,” volgens dr. Solowey. Zij overweegt al hardop om de vruchten te verkopen als “de dadels die Jezus at”.


Bronvermelding:
Datum:        08-09-2020
Auteur:        JOSHUA FRIEDMANN
Website:     CIDI


 

EN / NL/ עב