De priesterlijke zegen werd in de tabernakel en later in de tempel, uitgesproken na de voltooiing van de offerdienst. Door de priesters, Aäron en zijn nakomelingen. [Deze zegen wordt dikwijls aan het eind van onze kerkdienst ook uitgesproken.] Drie keer klinkt de onuitsprekelijke en onvertaalbare Naam van de Eeuwige. De zegen is bedoeld voor iedereen, maar is in het enkelvoud gesteld. De HERE zegene jou. JIJ hebt te gaan over het spoor dat God wijst.
De zegen is prachtig opgebouwd, in drie reeksen van drie, vijf en zeven woorden. Samen vijftien woorden. De eerste regel heeft 15 letters. De tweede 20 en de derde 25. Samen 60.
Vijftien woorden, zestig letters. De vijftiende letter van het Hebreeuwse alfabet is de letter Samech. De getalswaarde van die letter is 60. De betekenis van het woord Samech is (onder)steunen. Dat is nu precies wat de Eeuwige met zijn zegen wil: mensen (onder)steunen en begeleiden op hun weg.
De Naam wordt op je gelegd via de handen van de priester. Híj geeft de zegen niet, hij is het doorgeefluik. De twee handen van de priester worden op een heel bepaalde manier geheven: de wijsvinger en middelvinger samen, de ringvinger en de pink samen, de duim apart. Zij duiden twee keer de letter Sjin aan, van “Sjaddai” – een aanduiding van God.
Maar ook de eerste letter van het laatste woord van de zegen: Sjalom, vrede, welzijn, welbevinden voor altijd. Daarheen wil de zegen van de Eeuwige ons brengen. Tussen de gespreide vingers door vloeit de zegen van de Eeuwige naar je toe.
Volgens een rabbijnse traditie heeft een mensenhand dertig botjes. Wanneer de priester zijn door de eeuwigheid beschenen handen opheft om de zegen op te leggen, zijn dat twee keer dertig botjes = 60. Handen zijn gemaakt om te zegenen, om op te bouwen, te steunen.
De twee Sjins zijn ook de eerste en laatste letter van het Hebreeuwse woord voor zon. De zegen wil als een zon over je leven opgaan. Het aangezicht van de Eeuwige licht op en verheft zich over je. De essentie van het bijbelse geloof is: het gaat altijd naar het licht toe! De dag op de Joodse kalender begint als het duister is geworden. Vanuit het duister naar het licht, zó gaat de zon van Gods goedheid over je op.