Psalm 22 -3-:  Over verlatenheid en nabijheid gesproken
01/09/2020

Psalm 22 -3-: Over verlatenheid en nabijheid gesproken

Gebed in aanvechting

Een psalm van David, voor de koorleider, op ‘De hinde van de dageraad’.

1 Mijn God, mijn God, waarom hebt U mij verlaten,
bent U ver van mijn verlossing, van de woorden van mijn jammerklacht?

Mijn God, ik roep overdag, maar U antwoordt niet,
en ’s nachts, maar ik vind geen stilte.

Maar U bent heilig,
U troont op de lofzangen van Israël.

Op U hebben onze vaderen vertrouwd,
zij hebben vertrouwd en U hebt hen bevrijd.

Tot U hebben zij geroepen en zij zijn gered,
op U hebben zij vertrouwd en zij zijn niet beschaamd.

Maar ik ben een worm en geen man,
een smaad van mensen en veracht door het volk.

Allen die mij zien, bespotten mij;
zij trekken de lippen op, zij schudden het hoofd en zeggen:

Hij heeft zijn zaak op de HEERE gewenteld – laat Die hem bevrijden!
Laat Die hem redden, als Hij hem genegen is.

U bent het toch Die mij uit de buik hebt getrokken,
Die mij vertrouwen gaf, toen ik aan mijn moeders borst lag.

Op U ben ik geworpen van de baarmoeder af,
vanaf de moederschoot bent U mijn God.

Blijf dan niet ver van mij, want de nood is nabij;
er is immers geen helper.

Vele stieren hebben mij omringd,
sterke stieren van Basan hebben mij omsingeld.

Zij hebben hun muil tegen mij opengesperd
als een verscheurende en brullende leeuw.

Als water ben ik uitgestort,
ontwricht zijn al mijn beenderen;
mijn hart is als was,
het is gesmolten diep in mijn binnenste.

Mijn kracht is verdroogd als een potscherf,
mijn tong kleeft aan mijn gehemelte;
U legt mij in het stof van de dood,

Want honden hebben mij omsingeld,
een horde kwaaddoeners heeft mij omgeven;
zij hebben mijn handen en mijn voeten doorboord.

Al mijn beenderen zou ik kunnen tellen;
en zij, zij zien het aan, zij kijken naar mij.

Zij verdelen mijn kleding onder elkaar
en werpen het lot om mijn gewaad.

Maar U, HEERE, blijf niet ver weg;
mijn sterkte, kom mij spoedig te hulp.

Red mijn ziel van het zwaard,
mijn eenzame ziel van het geweld van de hond.

Verlos mij uit de muil van de leeuw
en van de hoorns van de wilde ossen.
Ja, U hebt mij verhoord.

Ik Uw Naam mijn broeders vertellen,
in het midden van de gemeente zal ik U loven.

U die de HEERE vreest, loof Hem;
alle nakomelingen van Jakob, vereer Hem;
wees bevreesd voor Hem, alle nakomelingen van Israël.

Want Hij heeft de ellendige in zijn ellende
niet veracht en niet verafschuwd;
Hij heeft Zijn aangezicht niet voor hem verborgen,
maar Hij heeft gehoord, toen hij tot Hem riep.

Van U zal mijn lof zijn in een grote gemeente,
mijn geloften zal ik nakomen in bijzijn van wie Hem vrezen.

De zachtmoedigen zullen eten en verzadigd worden;
wie de HEERE zoeken, zullen Hem loven.
Uw hart zal voor eeuwig leven.

Alle einden der aarde
zullen eraan denken en zich tot de HEERE bekeren:
alle geslachten van de heidenvolken
zullen zich voor Uw aangezicht neerbuigen.

Want het koningschap is van de HEERE,
Hij heerst over de heidenvolken.

Alle groten groten der aarde
zullen eten en zich neerbuigen.

Allen die in het stof neerdalen
en hun ziel niet in het leven kunnen behouden,
zullen voor Zijn aangezicht neerbukken.

Het nageslacht zal Hem dienen,
en aan de Heere toegeschreven worden tot in generaties.

Zij zullen komen en Zijn gerechtigheid verkondigen
aan het volk dat geboren zal worden,
want Hij heeft het gedaan.

Psalm 22 -3

Over verlatenheid en nabijheid gesproken
Na de inleidingen op psalm 22 de voorgaande keren willen we nu een begin maken met het nadenken over de inhoud van deze bijzondere psalm.

Het gedicht is volgens vers 1 opgedragen aan de koorleider en waarschijnlijk werd het met instrumentale begeleiding op de melodie van ‘de hinde van de dageraad’ ten gehore gebracht.

Tsja, de Statenvertaling heeft de uitdrukking ‘hinde van de dageraad’ onvertaald gelaten met de Hebreeuwse woorden ‘Aijeleth hasscháchar’. Het opschrift van Psalm 22, wordt ook wel vertaald met “morgenrood”. Dit is een beetje verwarrend omdat de rode kleur van de dageraad in Israël veel minder opvallend is dan hier in Nederland. In de zomer bij een wolkeloze hemel is er vaak helemaal niets van te zien van het morgenrood zoals wij dat kennen. Wanneer er wel een duidelijk “morgenrood” te zien is, dan geldt dat als een teken van komende regen. We lezen daarvan in Mattheus 16 vers 3:

En de Farizeeën en de Sadduceeën kwamen naar Hem toe om Hem te verzoeken, en zij vroegen Hem of Hij hun een teken uit de hemel wilde laten zien.
Maar Hij antwoordde en zei tegen hen: Als het avond geworden is, zegt u: Mooi weer, want de hemel is rood;
en ’s morgens: Vandaag storm, want de hemel is somber rood. Huichelaars! De aanblik van de lucht weet u wel te onderscheiden, en kunt u de tekenen van de tijden niet onderscheiden?

Nu is het zo, dat in het Midden Oosten zowel mens als dier vaak voor “dag en dauw” opstaat, dus nog voor de dageraad, om daarmee de ergste hitte te voorkomen. Op dat moment van de dag is het voor prooi dieren als herten of hinden gevaarlijk, omdat juist dan de roofdieren het meest actief zijn. Mijn idee is dat het opschrift hiermee te maken heeft, bovendien komt dit overeen met het vervolg van de psalm. De hinde bevindt zich in een gevaarlijke positie, zo ook de dichter van de Psalm.

De dichter geeft bij het begin van de psalm al direct aan wat hem bezighoudt.

Mijn God, mijn God, waarom hebt U mij verlaten,

Hij voelt zich door God verlaten. Deze woorden hebben natuurlijk een bijzondere lading gekregen doordat Jezus ze in de mond genomen heeft toen Hij aan het kruis hing.

Jezus riep ongeveer duizend jaar nadat de psalm geschreven was, precies dezelfde woorden uit aan het kruis. We lezen in Mattheüs 27:46:

Aan het einde daarvan, in het negende uur, gaf Jezus een schreeuw en riep luid: ‘Eli, Eli, lama sabachtani?’ Dat wil zeggen: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten?'”

Jezus stierf met de aanhef van deze psalm op zijn lippen. Jezus bidt deze psalm in zijn Pascha voor – deze psalm, die gaat over zijn ultieme overgave.

Yehoshua heeft de woorden uit Psalm 22 niet als een gedesillusioneerde martelaar uitgesproken, maar als de Zoon van God, die van voor Zijn geboorte wist dat Hem dit te wachten stond. Sterker nog, Die juist hiervoor naar jou en mij gekomen is.

Hij bleef ondanks het verschrikkelijke, niet in te denken lijden toch verbonden met de Allerhoogste als we Hem horen roepen: Mijn God. En is het je wel eens opgevallen dat Hij in Zijn verlatenheid de verwachting van verlossing niet verloren heeft wanneer we Hem in de verzen 23 tot en met 25 horen zeggen:

Ik zal Uw Naam mijn broeders vertellen,
in het midden van de gemeente zal ik U loven.

U die de HEERE vreest, loof Hem;
alle nakomelingen van Jakob, vereer Hem;
wees bevreesd voor Hem, alle nakomelingen van Israël.

Want Hij heeft de ellendige in zijn ellende
niet veracht en niet verafschuwd;
Hij heeft Zijn aangezicht niet voor hem verborgen,
maar Hij heeft gehoord, toen hij tot Hem riep.

Zo zal Jezus deze woorden hebben gesproken om Zich net als David, in het diepst van Zijn lijden vast te klampen aan de Ene van wie verlossing te verwachten is.

We gaan weer terug naar de dichter van de psalm, David, die tweemaal spreekt over ‘mijn’ God, waaruit blijkt dat David zich, ondanks alles met God verbonden weet. Hij kan niet bevatten waarom God, die Hem volgens de verzen 10 en 11 van de psalm al vanaf de baarmoeder en vanaf de moederschoot kent, Zich afzijdig houdt.

Even een vraag tussen door: Ken jij dat gevoel ook wel eens? Als je in de problemen zit? Dat je geen uitkomst ziet en bij wijze van spreken dag en nacht tot Hem roept en dat je maar geen antwoord krijgt? Niet wanhopen hoor, want je bevind je met David in goed gezelschap. Er is hoop. Hoop voor hopelozen! Weet je waarom ik dat zo zeker weet? Gewoon omdat Vader het zegt. Wil je het zeker weten? Luister dan maar naar wat wij Hem horen zeggen:

In Psalm 9 vers 11

Wie Uw Naam kennen, zullen op U vertrouwen, omdat U, HEERE, niet hebt verlaten wie U zoeken.

In Psalm 27 vers 9 en 10

verberg Uw aangezicht niet voor mij.
Wijs Uw dienaar niet af in toorn,
U bent mijn hulp geweest;
laat mij niet in de steek en verlaat mij niet,
o God van mijn heil.

Want mijn vader en mijn moeder hebben mij verlaten,
maar de HEERE zal mij aannemen.

In Psalm 37 vers 25 en 33

Ik ben jong geweest, ik ben ook oud geworden,
maar ik heb de rechtvaardige nooit verlaten gezien,
of zijn nageslacht op zoek naar brood.
(…)
De goddeloze loert op de rechtvaardige
en probeert hem te doden,
maar de HEERE geeft hem niet over in zijn hand
en verklaart hem niet schuldig, wanneer hij geoordeeld wordt.

Met deze beloften willen we deze keer afsluiten. Want ook al voelen of merken wij Zijn aanwezigheid niet, we mochten vanmorgen de zegeningen weer horen. De Heere zal niet verlaten wie Hem zoeken, maar Hij zal je aannemen en je niet loslaten.

Als dat geen zegen is…

En let op: Het gaat niet om een antwoord op de vraag naar het waarom, maar om de reactie van Vader.

Reactie verzenden

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Reactie verzenden

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

EN / NL/ עב