Jom Jeroesjalajiem herdenkt de hereniging van Jeruzalem in 1967. Deze dag valt op 28 Ijar, wat dit jaar 10 mei betekent. Waarom is het zo belangrijk dat Jeruzalem de hoofdstad van Israel is? Al 2000 jaar draaien alle Joden van de vier hoeken van de wereld tijdens hun gebeden altijd naar Jeruzalem.

Herinnering
Toen de Joden voor het eerst uit Jeruzalem werden verbannen, zei koning Dawied: “Als ik u Jeruzalem vergeet, laat mijn rechterkant zijn sterkte verliezen. Laat mijn tong me aan mijn gehemelte vastklampen als ik er niet in slaag om aan u te herinneren, als ik er niet in slaag om Jeruzalem boven mijn hoogste vreugde op te heffen. De “herinnering naar Jeruzalem” is dé Joodse kracht die Joden onderling aan elkaar verbinden. Maar hoe?

De naam Londen is verleend aan een Keltisch woord voor “wilde en beboste stad”.
Cairo is de Engelse benaming voor de Arabische naam “Mars”, de Romeinse god van oorlog.
Parijs is vernoemd naar een Griekse mythe. Jeruzalem is een naam dat door Hasjem is bedacht. De naam bestaat uit twee delen: Jeroe, “bezitter”, “woning” of “stichter”. Sjalem, “sjalom”, wat “vrede”betekent. Stichting of woning des vredes dus.

Voor de meeste mensen is de G’d van Israël slechts een theorie, maar in Jeruzalem wordt Hij gezien en gevoeld als een tastbare Aanwezigheid. Jeruzalem staat voor onze broosheid en kwetsbaarheid die wij in ons leven tegenkomen. Jeruzalem staat voor het ontdekken en streven naar het geestelijke. Parijs kan dan wel een stad voor minnaars zijn, maar Jeruzalem is de stad voor zieners. Jeruzalem is een metafoor voor een geperfectioneerde wereld, en het geeft ons perspectief op ons leven. De Joodse drijfkracht om voort te leven in al die onderdrukkingen is de belofte van een leven waarin liefde en rechtvaardigheid hoogtij viert, in plaats van macht en eigenbelang. In ballingschap van 2000 jaar zeggen de Joden: “Tot volgend jaar in Jeruzalem” en dit dikwijls in onderdrukking en armoede, maar wel met datzelfde droom. Dít is het fundament, de woning of bezitter van de vrede, de “Jeroe”.

Jom Jeroesjalajiem herdenkt de hereniging van Jeruzalem in 1967. Deze dag valt op 28 Ijar, wat dit jaar 10 mei betekent. Waarom is het zo belangrijk dat Jeruzalem de hoofdstad van Israel is? Al 2000 jaar draaien alle Joden van de vier hoeken van de wereld tijdens hun gebeden altijd naar Jeruzalem?

“Jom Jeroesjalajiem” van rabbi Jehoeda Prero
Baba Basra 60b van de Talmoed vertelt ons nadat de Tweede Tempel werd vernietigd, er veel mensen waren die zich van het eten van vlees en van het drinken van wijn onthielden. Rabbi Jehosjoea zei: “Mijn kinderen, waarom eet en drinkt u geen vlees of wijn?”
Zij antwoordden aan hem: “Zouden wij vlees moeten eten dat eens gebracht werd voor het altaar dat er niet meer is? Zouden wij wijn moeten drinken die voor het plengoffer op het altaar werd gebruikt, maar er niet meer is? Rabbijn Jehosoea antwoordde dat het geval was, hoe kan iemand brood eten van een mincha-offer (meeloffer) als deze niet meer gebracht werd? Hoe kan iemand vruchten eten, aangezien de “bikoeriem” (eerste vruchten) niet meer worden gebracht? Hoe kan iemand water drinken, aangezien “nisoech hamajiem” (water op het altaar gieten) niet meer zal plaatsvinden?
Zij hadden daar geen antwoord op. Rabbi Jehoshoa zei tegen hen: helemaal niet rouwen is onmogelijk, aangezien de verordening tegen ons is besloten. Meer rouwen dan nodig is onmogelijk, aangezien besluiten niet door de gemeenschap worden gemaakt, tenzij de meerderheid van de gemeenschap het besluit kan weerstaan. De Talmoed gaat dan met een lijst zaken verder die de Joden aan het verlies van Jeruzalem en de Tempel doet herinneren, zoals het restant van de muur in een onafgemaakte huis en het geplaatste as op de voorhoofd van de bruidegom. De Talmoed verklaart dan dat iedereen die om het verlies van Jeruzalem rouwt, Jeruzalem in zijn geluk zal zien en verdienen.

Wij zien dat de vernietiging van Jeruzalem en de Tempel iets is dat de Joden altijd bij zich dragen. Zij moeten blijven herinneren dat zij eens een stad bezaten dat als een huis van het heiligste plaats ter wereld was. Nochtans, zij verloren die stad met haar vreugde. Zij moeten Jeruzalem bewust gedenken, zelfs in tijden van vreugde. Dat uit zich door bijvoorbeeld tijdens een bruiloft wanneer de bruidegom as op zijn voorhoofd plaats en de bruid haar sieraden afdoet om tenslotte het glas te breken, zodat zij herinneren aan Jeruzalem die zij eens bezaten. In feite deden hun voorouders dit ook. Toen Joseef (Jozef) Binjomin (Benjamin) na jaren weer terugzag, vielen zij elkaar in de armen en huilden. Waarom huilden zij op een moment van grote vreugde? Megilla 16b vertelt ons dat Joseef (voor)zag dat de beide Tempels in Jeruzalem, welke in het gedeelte van het land was dat aan de stam van Binjomin zou worden toegewezen, zouden worden vernietigd. Binjomin op zijn beurt huilde, omdat hij de Misjkan, die in Shilo (gedeelte die de stam van Joseef toebedeeld zou krijgen) zou komen te staan, ook vernietigd zou worden. Joseef en Binjomin zetten het verdriet om de vernietiging van de Tempels en de Misjkan boven hun immense vreugde.

Er kan niet ontkent worden dat de overwinning van Israël en het terugwinnen van Jeruzalem in 1967 alles behalve wonderlijk was. Joden moeten blijven herinneren dat Hasjem dit toestond door de herinnering een feit te maken. Zonder de hand van Hasjem zou er geen staat Israël zijn, noch Jeruzalem. Nu Jeruzalem weer in handen is van de Israëlieten, hebben de Joden Hem voor deze immense grote kado gedankt. Zij zullen dit ook in perspectief zien, zij het met grote vreugde zonder het verleden te vergeten. Zij herinneren Jeruzalem zeer bewust. Deze bewustzijn hielp hen Jeruzalem terug te krijgen. Daarom zullen de Joden moeten blijven doen zoals Joseef en Binjomin dat deden:

Indien ik u vergete, o Jeruzalem, zo vergete mij mijn rechterhand
Tehilliem/Ps. 137:5

Bevrijding van de Klaagmuur
Toen de Israëlische vlag voor het eerst op de Tempelberg werd gehesen, was de opwinding tastbaar. Motta Gur, de bevelhebber van de paratroopers, kondigde aan: ‘De Tempelberg is in onze handen! Plaats je handen erop!” De stoere vermoeide militairen die voor dagen onuitputtelijk hadden gevochten, bereikten de Muur. Zij raakten de stenen aan, maar deden geen moeite hun tranen te verbergen. Het luid gejuich van de militairen werd vermengd met de geluiden van de sjofars. De militairen begonnen zingend spontaan het lied “Jeroesjalajiem” te zingen. Tenslotte, moe en uitgeput zeiden de militairen tezamen:

‘ sjehechejanoe wèkij’manoe …”…
Heilig zijn u, O Heer onze G’d, Koning van het Heelal Die ons gehandhaafd heeft en ons tot dit tijdstip gebracht heeft

Zij die bevoorrecht waren om de stenen van Kotel te raken, herinnerden hun vrienden die in de veldslagen van de vorige dagen hun leven lieten. Rabijn Goren, de opperrabbijn van IDF, begon met een herdenkingsgebed “Maleh Rachamim”; “in hun eer”.
Na een ongelooflijk emotionele vertolking van de volkslied van Israël “HaTikva”, voltooide rabbijn Goren zijn onvoorbereide dienst met de woorden “Dit jaar in Jeruzalem!”

Twee verhalen van Israëlische militairen tijdens de Zesdaagse Oorlog. Moshe Amirav, een paratrooper, beschrijft de eerste minuten bij de Muur

Wij liepen daar, een groep hijgende militairen, verloren op de plein van de Tempelberg; opzoek naar de grote stenen muur. Wij stopten niet om de Moskee van Omar te bekijken, alhoewel dit de eerste keer was dat wij het dichtbij hadden gezien. Vooruit, vooruit! Haastig duwden wij onszelf door de Poort van Magreb en plotseling stonden wij stil. Wij werden als door een bliksem getroffen. Het was vóór onze ogen! Grijs en massief, stil en beheerst. De Westelijke Muur! Langzaam, heel langzaam naderenden wij vol ontzag de Muur en wij trilden als een vrome cantor (red. chazzan/voorzanger van de synagoge) die naar de lessenaar gaat om de gebeden leiden. Ik naderde de Muur als de boodschapper van mijn vader en mijn grootvader, van mijn overgrootvader en van alle generaties in de diaspora waaraan deze zicht niet werden gegund. Ik werd als het ware door hen gestuurd om hen te vertegenwoordigen. Iemand reciteerde de feestelijke bracha (zegen):

“Baroech atta Adonai Eloheinoe, Melech ha`olam, sjehechejanoe wèkij’manoe wèhigijanoe lazman hazèh:
Heilig zijn u, O Heer onze G’d, Koning van het Heelal Die ons gehandhaafd heeft en ons tot dit tijdstip gebracht heeft.”

Maar ik kon de bracha niet met “amen” beantwoorden. Ik zette mijn hand op de stenen en de tranen die begonnen te stromen waren niet mijn tranen. Zij waren de tranen van heel Israël, tranen van hoop en gebed, de tranen van Chassidische melodieën, tranen van Joodse dansen, tranen die verschroeid en verbrand werden aan de zware grijze steen.

Beschrijving van Abraham Duvdevani van de eerste minuten bij de Muur

Smalle stegen, het huisvuil bij de ingangen van de beschutte winkels, de stank van dode soldaten – maar wij besteedden daar geen aandacht aan. Onze ogen werden bevestigd op de gouden koepel die van een afstand al wordt gezien. Daar ergens moest het zijn! Wij marcheerden sneller omhoog om onze bonzende harten bij te houden. Wij renden bijna. Wij ontmoetten een militair van één van de voorwaartse eenheden en vroegen hem de weg en haasten verder. Wij gingen door een poort en sloegen sommige stappen over. Ik keek het recht aan en bleef stokstijf stilstaan. Daar was de Muur in al zijn pracht en glorie! Ik had het nog nooit gezien, maar de Muur was als een oude vriend die onmogelijk te verwarren is met iets anders. Toen dacht ik plots dat de Muur daar niet moest zijn. De Muur behoorde immers tot de wereld van dromen en legenden en ik ben realiteit.
Realiteit en legenden, dromen en werkelijkheid, alles werd hier herenigd. Ik ging naar beneden en naderde de Muur en strekte mijn armen uit om de stenen aan te raken, maar mijn hand was te bang en keerde zich naar mij terug. Ik sloot mijn ogen, nam aarzelend een kleine voorwaartse stap en gebracht mijn lippen aan de Muur. De aanraking van mijn lippen opende de poorten van mijn emoties en ik barstte in tranen uit. Een Joodse militair van Israëlische overheid kust de geschiedenis met zijn lippen. Verleden, heden en toekomst: allen in één kus. Er zal geen vernietiging meer zijn en de Muur zal nooit meer op nieuw verlaten worden. De Muur werd teruggenomen met jong Joods bloed, maar de waarde van dat bloed is voor eeuwig. Het lichaam wordt gekoppeld aan de rijen van stenen, het gezicht wordt geduwd in de ruimten tussen hen en de handen proberen om zijn hart te bereiken. Een militair dichtbij me mompelt in zijn ongeloof, ‘ Wij zijn bij de Muur, bij de Muur…’ “

Waarom de Muur heilig is
De Muur is meer dan een symbool, meer dan een nationaal oriëntatiepunt. De Westelijke Muur heeft een heilige traditie daterend terug naar het begin van de geschiedenis.

De geheimen van de Muur
In de loop van de eeuwen, het grootste deel van Jeruzalem is meervoudig veroverd en vernietigd door veroveraars. De Muur daarentegen wordt beschermt door een onzichtbare schild… Tijdens de bijna 2000 jaar durende Romeinse ballingschap en de diaspora van Israël, vele oorlogen zijn bestreden om Jeruzalem. Er werd verteld dat de stad negen keer vernietigd en herbouwd (op elkaar gebouwd) is met het plan van iedere veroveraar het Joodse verleden te verduisteren. Maar door de eeuwen heen is de Westelijke Muur wonderbaarlijk intact gebleven. Het vertegenwoordigt onverwoestbaarheid van de Joden.

Hoor, mijn geliefde! Zie, daar komt hij, springend over de bergen, huppelend over de heuvelen. Mijn geliefde is als een gazel of het jong van een hert. Zie, hij staat achter onze muur, kijkend door de vensters, spiedend door de tralien. Sjier hasjieriem/Hooglied 2:8-9

Midrash Rabba Sjier hasjieriem 2:4: “hij bevindt zich achter onze muur” – dit verwijst naar de Westelijke Muur van de Tempel. Waarom zo? Omdat de G’d heeft gezworen dat het nooit zal vernietigd worden.

Midrash Rabba Sjemot/Ex. 2:2: rabbijn Eleazer zei: De G’ddelijke Aanwezigheid vertrok nooit van de Tempel, zoals het wordt geschreven, ‘ Thans heb Ik dit huis verkoren en geheiligd, opdat Mijn Naam daar zij tot in eeuwigheid; mijn ogen en mijn hart zullen daar zijn al de dagen.” (Divrei hajamiem Beth /II Kron. 7:16)… het blijft in Zijn heiligheid… Zelfs wanneer het wordt vernietigd. G’d verlaat het niet.
Rebbe Acha zei: De Sjechina (Goddelijke Aanwezigheid) zal nooit van de Westelijke Muur vertrekken, zoals het wordt geschreven, ” hij staat achter onze muur ” (Sjier hasjieriem 2:9).

Midrash Rabba Echa/Klaagliederen 1:31: Toen Vespasian de stad had onderworpen, wees hij de vier bolwerken toe aan vier generaals. De Westelijke Muur werd toegewezen aan Pangar. Nu was het besloten door Hemel dat dit nooit zou moeten worden vernietigd omdat de Sjechina in het Westen woont. Drie generaals vernietigende hun bolwerken, maar Pangar vernietigde de West Muur niet. Toen Vespasian dit hoorde vroeg hij aan Pangar waarom hij zijn bolwerk niet had vernietigd. Hij antwoordde: “In uw naam, ik handelde zo voor de eer van uw imperium. Wanneer ik het zou vernietigen zou niemand in de toekomst weten wat het nu precies was wat u vernietigde. Maar wanneer men naar de West Muur kijkt, zullen zij uitroepen: ‘Ziet de macht van Vespasian wat hij niet vernietigde!’


Bron: https://www.noachieden-online.nl/. Bewerkt door de redactie van Radio Israel.


 

EN / NL/ עב