„Dit zijn de namen (sjemot) van de zonen Israels die naar Egypte zijn gekomen; met Jacob elk met zijn huis zijn ze gekomen; Ruben, Simeon, Levi en Juda; Issachar, Zebulon en Benjamin; Dan, Naftali, Gad en Aser. Heel het zielental van wie zijn voortgekomen uit de heup van Jakob is: zeventig zielen“. (NV)
In deze parasja maken we een begin met het tweede boek van Mozes. Wat de naam Exodus in het Nederlands heeft meegekregen. Exodus betekent uittocht en deze uittocht is van grote betekenis voor het joodse volk geweest. De Hebreeuwse naam is Sjemot en staat voor namen. Ook wordt het wel het boek van de ge’ula genoemd; boek van verlossing. In onze taal kennen we diverse gezegdes waarin het woord “naam” naar voren komt, ook in de Schrift is dat zo maar bovenal gaat het daar om “De Naam boven alle namen”.
Bij de overgang van Genesis naar Exodus verandert het hele Bijbelse landschap en krijgt de joodse onderneming vorm en karakter. De reden voor deze verandering is dat er al vroeg in het eerste hoofdstuk van Exodus een woord verschijnt dat we niet eerder hebben gehoord met de verbondsfamilie: het woord “am – volk” Ex. 1:9 Niet toevallig is het een buitenstaander die het voor het eerst gebruikt: Farao, de heerser van Egypte. Wat tot het einde van Genesis nog een familie was, is nu een volk geworden.
Precies zoals de Ene het in zijn eerste woorden tot Abraham had gezegd: Ik zal je tot een groot volk maken (Gen. 12:2). In Genesis 15:12-14 zien we voorafschaduwing van wat later in Exodus 1 en verder wordt beschreven. Van familie naar volk, met aan het hoofd die Ene Naam; Baruch haSjem.
ישראל Shalom,
Arnold Visscher