„Dan zendt Jacob voor zijn verschijning boden uit naar Esau, zijn broer; naar het land Seir, -harigheid-, het veld van het bloedrode Edom“. (NV) Bereshiet/Genesis 32:4
Wajislach, Hebreeuws voor “En hij (Jacob) zendt”. De parasja brengt ons op het thema wanneer wij zenden of gezonden worden met wie gaan wij dan op pad? Jacob is op de weg terug in allerlei opzichten. In eerste instantie naar zijn broer Esau die hij 22 jaar geleden ontvlucht was. Voordat hij het beloofde land kan betreden moet er eerst nog iets worden recht gezet. Om Esau gunstig te stemmen neemt Jacob diverse voorzorgsmaatregelen. Hij verdeelt en zijn mensen in groepen en zend ze met rijke geschenken vooruit. Vlak voor de ontmoeting overnacht hij in zijn eentje en vecht met een onbekende man.
Wie is die man? Na deze strijd volgt de verzoende ontmoeting. Met vele (zeven) buigingen loopt Jacob Esau tegemoet en sluiten ze elkaar in de armen. De broedertwist is beslecht. Er lijkt een harmonieuze basis gelegd voor de latere volkeren Israël (strijder voor God) en Edom (rode aarde) om gezamenlijk in harmonie op te trekken. De geschiedenis leert ons echter o.a. via de profeet Obadja dat het tegendeel waar is. Ook aan Edom is de vraag gesteld: “Kiest u heden wie gij dienen zult”. Psalm 146 geeft het antwoord: “Gelukkig – welzalig – wie de God van Jacob tot hulp heeft, wie zijn hulp vestigt op de HEER, zijn God”. Met Hem alleen kunnen we echt gezonden worden.
מתפלל לשלום ישראל Shalom
Presentator: Arnold Visscher