Deze parasjah gaat over een lied: sjirah ha’azinoe. Dit lied is een waarschuwing. Een waarschuwing voor Am Yisraëel. Maar het is ook een profetische boodschap voor iedereen die gelooft in de Eeuwige G’d van Yisraëel en in Zijn Zoon Jesjoea. Want uiteindelijk wil G’d wonen bij de mensen. Een boodschap van hoop.
Een waarschuwing voor het volk
Uitgangstekst(en)
Deut. 31:17-18: Dan zal Mijn toorn op die dag tegen hen ontbranden. Ik zal hen verlaten en Mijn aangezicht voor hen verbergen, zodat zij opgegeten zullen worden; en veel verschrikkelijke dingen en noden zullen het volk treffen, zodat het op die dag zal zeggen: Hebben deze verschrikkelijke dingen mij niet getroffen omdat mijn God niet in ons midden is? Ik zal Mijn aangezicht op die dag zeker verbergen, vanwege al het kwaad dat het gedaan heeft, want het heeft zich tot andere goden gekeerd.
Deut 31:19-21: En nu, schrijf voor u dit lied op en leer het de Israëlieten; leg het hun in de mond, opdat dit lied voor Mij een getuige is tegen de Israëlieten. Want Ik zal dit volk brengen in het land dat Ik zijn vaderen onder ede beloofd heb, een land dat overvloeit van melk en honing, en het zal eten en verzadigd en vet worden. Dan zal het zich tot andere goden wenden en hen dienen, en zij zullen Mij verwerpen en Mijn verbond verbreken. En het zal gebeuren, wanneer veel verschrikkelijke dingen en noden het volk getroffen hebben, dat dit lied dan voor zijn aangezicht als getuige zal antwoorden; want het zal niet vergeten worden of uit de mond van zijn nageslacht verdwijnen. Want Ik ken zijn overleggingen die het heden maakt, voordat Ik het breng in het land dat Ik hun onder ede beloofd heb.
Deut 31:29: Want ik weet dat u na mijn dood zeker op verderfelijke wijze zult handelen, en van de weg die ik u geboden heb, zult afwijken. Dan zal dit kwaad u in later tijd overkomen, wanneer u doet wat slecht is in de ogen van de HEERE om Hem door het werk van uw handen tot toorn te verwekken.
Deel II: De profetie wordt werkelijkheid
Uitgangstekst(en):
Richteren 2:8-18: 8 Maar toen Jozua, de zoon van Nun, de dienaar van de HEERE, gestorven was, honderdtien jaar oud, en zij hem begraven hadden in het gebied dat zijn erfelijk bezit was, in Timnath-Heres, op een berg van Efraïm, ten noorden van de berg Gaäs, en ook heel die generatie met zijn vaderen verenigd was, stond er na hen een andere generatie op, die de HEERE niet kende, en evenmin de daden die Hij voor Israël verricht had.Toen deden de Israëlieten wat slecht was in de ogen van de HEERE en zij dienden de Baäls. Zij verlieten de HEERE, de God van hun vaderen, Die hen uit het land Egypte had geleid, en gingen achter andere goden aan, goden van de volken die rondom hen woonden. Zij bogen zich voor hen neer en verwekten de HEERE tot toorn. Want zij verlieten de HEERE en dienden de Baäl en de Astartes. Toen ontbrandde de toorn van de HEERE tegen Israël en Hij gaf hen over in de hand van plunderaars, die hen plunderden. Hij leverde hen over in de hand van hun vijanden van rondom, zodat zij niet meer konden standhouden tegen hun vijanden. Overal waarheen zij uittrokken, was de hand van de HEERE tegen hen, ten kwade, zoals de HEERE gesproken en zoals de HEERE hun gezworen had. Zij zaten zeer in het nauw. En de HEERE deed richters opstaan, die hen verlosten uit de hand van hen die hen plunderden. Zij luisterden echter ook niet naar hun richters, maar gingen als in hoererij achter andere goden aan en bogen zich voor hen neer. Al snel waren zij afgeweken van de weg die hun vaderen gegaan waren, toen die luisterden naar de geboden van de HEERE. Zíj deden zo niet. En wanneer de HEERE voor hen richters liet opstaan, was de HEERE met de richter en verloste Hij hen uit de hand van hun vijanden, al de dagen van de richter, want het berouwde de HEERE vanwege hun gekerm over hen die hen onderdrukten en die hen in het nauw brachten.
2 Koningen 14:26-27: Want de HEERE zag dat de ellende van Israël zeer bitter was, dat het met de gebondene en de vrije gedaan was en dat Israël geen helper had. 27 De HEERE had niet gezegd dat Hij de naam van Israël van onder de hemel uitwissen zou, maar Hij verloste hen door de hand van Jerobeam, de zoon van Joas.
Daniël 9:27: En hij zal het verbond voor velen zwaar maken, een week lang; in de helft van de week zal hij slachtoffer en spijsoffer doen ophouden; en op een vleugel van gruwelen zal een verwoester komen, en wel tot aan de voleinding toe, en waartoe vast besloten is, dat zal zich uitstorten over wat woest is.
Woorden van hoop voor de toekomst
Uitgangstekst(en):
Exodus 25:8: En zij moeten voor Mij een heiligdom maken, zodat Ik in hun midden kan wonen.
Exodus 29:45: Ik zal dan te midden van de Israëlieten wonen, en Ik zal hun tot een God zijn.
Openbaring 21:3: En ik hoorde een luide stem uit de hemel zeggen: Zie, de tent van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen Zijn volk zijn, en God Zelf zal bij hen zijn en hun God zijn.
Genesis 26:4: Ik zal uw nageslacht zo talrijk maken als de sterren aan de hemel en uw nageslacht al deze landen geven. In uw nageslacht zullen alle volken van de aarde gezegend worden,
Galaten 3:16 SV: Nu zo zijn de beloftenissen tot Abraham en zijn zaad gesproken. Hij zegt niet: En den zaden, als van velen; maar als van een: En uw zade; hetwelk is Christus.
Deut. 31:40-43: Want Ik hef Mijn hand op naar de hemel en zeg: Zo waar Ik in eeuwigheid leef: 41 Als Ik Mijn glinsterend zwaard wet, Mijn hand het grijpt voor het oordeel, zal Ik de wraak laten terugkomen op Mijn tegenstanders, en het hun die Mij haten, vergelden. 42 Ik zal Mijn pijlen dronken maken van bloed, en Mijn zwaard zal vlees eten van het bloed van de gesneuvelde en de gevangene, van het hoofd van de vijand met zijn loshangende haar. 43 Juich, heidenen, met Zijn volk! Want Hij zal het bloed van Zijn dienaren wreken. Hij zal de wraak laten terugkomen op Zijn tegenstanders, en Zijn land en Zijn volk verzoenen!
Openbaring 21:3-4: En ik hoorde een luide stem uit de hemel zeggen: Zie, de tent van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen Zijn volk zijn, en God Zelf zal bij hen zijn en hun God zijn. En God zal alle tranen van hun ogen afwissen, en de dood zal er niet meer zijn; ook geen rouw, jammerklacht of moeite zal er meer zijn. Want de eerste dingen zijn voorbijgegaan.