Heeft niet de sterveling een strijd op aarde? vraagt de wijze Job, en zijn de dagen van de mens niet als de dagen van een dagloner? Een slaaf snakt naar schaduw. Een dagloner ziet uit naar zijn loon. Beiden hebben er voor gezwoegd, gestreden. De mens gaat op naar zijn werk, zijn dienstwerk. Tot aan de avond. Zo lezen we in Psalm 104. De mens gaat uit voor zijn levensonderhoud. Dat is de strijd om het bestaan.

Tetsé komt van het werkwoord yatsa, dat verschijnen, tevoorschijn komen betekent en het eerste gebruik in de Thorah duidt op vruchtbaarheid en levenskracht. Nu zegt onze parasja: Wanneer je ten oorlog uittrekt tegen je vijanden. Oorlog en vijanden verbinden wij meestal aan dood en verderf. Aan macht en kracht. Waarom zegt de Thorah dit?

Wanneer moet je uitgaan om te strijden? Is dat niet als je leven en je levensonderhoud wordt bedreigd? Als er vijanden aan je grenzen staan of over je grenzen komen? Die vijanden zijn ook Gods vijanden, zoals David zegt in Psalm 139:21. Zou ik niet haten, ENE, wie U haten? Walgen van wie tegen U opstaan?

We kunnen dus concluderen dat yatsa, verschijnen, in de kern te maken heeft met de strijd om het bestaan.

In het Leerhuis bespreken we vers 10-21 van Deut. 21. In het eerste deel zien we de tweestrijd en in deel twee gaat het over de herrie in huis.

Shalom,

 

EN / NL/ עב